Scherp en ontroerend portret van de ondergang van een
Nigeriaans gezin
De verboden rivier uit de titel, Omi Ala geheten, stroomt
door de plaats Akure in het westen van Nigeria, alwaar het gezin Agwu woont,
bestaande uit een strenge vader, een drukbezette moeder en hun zes kinderen, waaronder vier zoons die vaak met elkaar optrekken
en die te maken krijgen met de nodige tegenspoed als ze tegen de wil in van hun
vader in de rivier gevist hebben. De spanning is om te snijden en neemt in de
loop van de roman alleen maar toe.
Als de vader, die voor de Centrale bank werkt, vanwege een
overplaatsing elders in het land verblijft en slechts één weekend in de twee
weken thuis komt, zien de vier broers onder leiding van Ikenna hun kans schoon
om in de rivier te gaan vissen. De moeder heeft een winkel op de markt en is
vaak afwezig. De verkoop van de opbrengst levert de jongens een aardig zakcentje op. Op
een dag worden ze echter nagezeten door de dorpsgek Abulu die Ikenna de vloek
toewerpt, dat hij door een van zijn broers gedood zal worden. Vanaf dat moment
is het uit met het vrije leven. De vader is verbolgen als hij hoort van
hun hobby bij de rivier en vindt dat ze beter naar kennis kunnen vissen. Ikenna
is duidelijk van slag en dat zorgt voor de nodige ruzie met Boja die met hem een
slaapkamer deelt. De ruzie ontaardt dusdanig dat Ikenna inderdaad door Boja
wordt vermoord, hetgeen veel lijden meebrengt bij de moeder, bittere
teleurstelling bij de vader en een wraakactie van de twee jongere broers, de
twaalfjarige Obembe en en de tienjarige Benjamin. De laatste is ook de
verteller, die het verhaal twintig jaar later en inmiddels zelf vader, heeft
opgeschreven.
En hoe! Obioma vertelt heel anekdotisch en met veel vaart. De
lezer maakt de gebeurtenissen als het ware aan de hand mee. Ook de
zintuigen komen aan hun trekken, vooral de reukzin, want vaak wordt er gekakt en overal liggen er uitwerpselen, zo laat de verteller bijvoorbeeld weten als hij na een
kerkdienst door een smerige wijk op huis afgaat:
‘Een jongetje van
nauwelijks drie zat gebogen over wat leek op geelbruine koorden van ontlasting
die uit hem kwamen en kledderige piramides vormden. Terwijl de hoop zich vormde
en de lucht verontreinigde, speelde het jongetje verder door met een stok op de
grond te tekenen, zonder zich te storen aan de zwerm vliegen die rond zijn
achterste zoemde.’
De beeldende taal maakt het gemakkelijk om zich in te
leven in dit bizarre Afrikaanse verhaal, dat zich afspeelt in een magische sfeer met boze geesten die zich in
de rivier ophouden. Dit past binnen de cultuur van de Igbo,
die geplaatst wordt in de context van veranderende machtsverhoudingen in de jaren negentig in
Nigeria. De jongens uit het christelijke gezin komen nog voor de ellende hen overvalt,
per ongeluk tijdens een verkiezingsbijeenkomst in aanraking met een politiek leider van de oppositie, die de
jongens gunsten op het educatief gebied verleent, maar met wie het later slecht
afloopt. Tenslotte zit er ook nog een transatlantisch staartje aan de roman,
die voor een crossculturele verbinding zorgt.
Heel apart is de verbinding die de schrijver legt met
dieren, die symbool staan voor de gezinsleden, als vaststaand karakter maar soms ook voor
een bepaalde periode. Zo is Ikenna eerst een python en later een mus, de vader eerst
een arend en later een getemde adelaar. De moeder maakt daarop een uitzondering
door haar blik die met een valkenier te vergelijken is en Boja door de overeenkomst met een schimmel in de
zin van een parasiet. Obembe is weer een speurhond en Abulu is
een leviathan:
‘Een onsterfelijke
walvis die niet simpelweg gedood kon worden door een groep moedige zeelieden.’
Obembe en hijzelf zijn samen hanen en Benjamin zelf is een
mot:
‘Het tere insect dat
zich koestert in het licht, maar dat al snel zijn vleugels verliest en op de
grond valt.’
De jongere kinderen vallen de eer te beurt dat het sympathieke
zilverreigers zijn. Ook gevoelens worden met dieren verbonden: haat is een
bloedzuiger, hoop een kikkervisje.
Omdat later duidelijk wordt dat de vader positief tegenover Benjamin staat, had
de jongen wellicht zijn vader eerder in vertrouwen kunnen nemen. Het nalaten
daarvan en het doormodderen maakt geschiedenis nog triester, vooral voor zo’n
moeder die totaal de weg kwijt raakt door alles wat het gezin meemaakt.
Ontroerend is vooral het eind als de broederband tussen Obembe en Benjamin toch niet sterk
genoeg blijkt om samen een oplossing voor hun problemen te vinden, waarmee de ondergang van het gezin in gang gezet wordt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten