Er valt veel te zeggen over niets
Dat katten en literatuur een sterke band met elkaar hebben, werd
nog eens bevestigd toen ik bij Athenaeum Boekhandel Haarlem een kat rustig over
de stapels boeken zag paraderen op zoek naar een plekje om zich neer te vlijen.
Het beest is gelijk een lezer die zich terugtrekt om een andere wereld binnen
te gaan. Het is daarom frappant dat dit nauwelijks lukt in De kat van Takashi Hiraide. Het is een roman - want dat staat onder
de titel - waarin Hiraide niet veel verder komt dan een inleiding.
Met gedetailleerde beschrijvingen die kenmerkend zijn voor
de Japanse literatuur, vertelt de schrijver over de omgeving waarin een buurkat
zijn vrouw en hem in hun dienstwoning in de tuin van de hoofdwoning van een
ouder echtpaar bezoekt.
‘Het kleine raam in de
hoek van de keuken zat zo dicht tegen de hoge schutting aan dat een mens er niet
eens tussendoor kon. Van binnenuit gezien leek het rookglas op het schimmige
scherm van de cabine in een bioscoopzaal. In de schutting zat een klein
kwastgat. Daardoor was op het grove scherm een onafgebroken wazige projectie te
zien van het groen van de heg aan de noordzijde, aan de overzijde van het
steegje van zo’n drie meter breed.’
In de entourage van een camera obscura zal straks de kat verschijnen
in het leven van de redacteur die wil beginnen als schrijver en zijn vrouw die een
proeflezer is, een stel dat midden dertig is, geen uitgesproken kinderwens
heeft en ook niet als kattenliefhebbers getypeerd kunnen worden. Het is de
winter van 1988 en het eind van het Showa tijdperk, waarmee de keizer wordt aangegeven
die later in het verhaal de laatste adem uitblaast, terwijl de hoofd- en dienstwoning
aan het begin van dat tijdperk gebouwd zijn, namelijk in de jaren twintig.
Tegelijk met de komst van de kat neemt de aandacht van het
stel toe. Het beest dat ze Pukkie dopen verovert zich een plekje in hun
klerenkast. De buren van wie de kat is komen, anders dan de oude eigenaren van
de hoofdwoning die vanwege ziekte van de man naar een verzorgingstehuis
vertrekken, nauwelijks in het verhaal voor, al doet de ik figuur na de dood van
Pukkie een aantal hoofdstukken uit het begin van dit boek bij hen in de
brievenbus. Het vertrek van de oudjes betekent wel ook het vertrek van de
huurders uit de dienstwoning. Ze zijn zo gehecht aan Pukkie geraakt dat ze heel
lang zoeken naar een huis met zicht op de boom waaronder het beest begraven is.
Hoewel dat niet lukt, levert een andere woning gelijkwaardige belevenissen op.
De actie om de hoofdstukken bij de buren in de bus te doen,
wordt door de ik figuur als onbezonnen getypeerd. Het doet merkwaardig aan dat
de ik-figuur zich zorgen maakt over de reactie op zijn daad en op het feit dat
de kat grenzen overschreden heeft. Het zegt veel over Japanners om dit helemaal
uit te spinnen in plaats van daarover in contact te treden.
‘Ook schrijven
overschrijdt, zonder onderscheid, eigendomsgrenzen. Was het niet mogelijk om
wat op de grens met de buren was blijven hangen, met grens en al te zuiveren,
door er al schrijvend dieper en dieper op door te gaan?’
Emoties blijken moeilijke verschijnselen. Tijdens de
verhuizing is de ik figuur zo moe dat hij in lachen dreigt uit te barsten. ‘Waarop de een of andere prikkel ervoor
zorgde dat die opkomende lach in zijn tegendeel wilde omslaan.’ Het
gevoelsleven is niet zo duidelijk en de precisie van de beschrijvingen biedt wellicht
een compensatie daarvoor. Ook de verwijzingen naar de lotsbeschikking, waarbij
gerefereerd wordt aan Machiavelli, doen wat gezwollen aan.
De taal is het voertuig van de precieze beschrijvingen. Het
gezicht van een doodzieke collega wordt vanwege de zwelling vergeleken met een
vanghandschoen. Dit verband wordt wellicht gelegd omdat de schrijver een fan is
van de honkbalsport en er gaandeweg het verhaal twee boeken over geschreven
heeft.
Wie meer over de kat wil weten kan beter terecht bij Dagboek van een poes (2007) van Remco
Campert, al zijn de reflecterende groene ogen op de omslag van De kat niet te versmaden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten