Welcome, reader! According to Antony Hegarty in this second decade of the new century our future is determined. What will it be? Stays all the same and do we sink away in the mud or is something new coming up? In this blog I try to follow new cultural developments.

Welkom, lezer! Volgens Antony Hegarty leven we in bijzondere tijden. In dit tweede decennium van de eenentwintigste eeuw worden de lijnen uitgezet naar de toekomst. Wat wordt het? Blijft alles zoals het is en zakken we langzaam weg in het moeras van zelfgenoegzaamheid of gloort er ergens iets nieuws aan de horizon? In dit blog volg ik de ontwikkelingen op de voet. Als u op de hoogte wilt blijven, kunt u zich ook aanmelden als volger. Schrijven is een avontuur en bloggen is dat zeker. Met vriendelijke groet, Rein Swart.

Laat ik zeggen dat literaire kritiek voor mij geen kritiek is, zolang zij geen kritiek is op het leven zelf. Rudy Cornets de Groot.

Do not go gentle into that good night, Old age should burn and rage at close of day; Rage, rage against the dying of the light. Dylan Thomas.

Het is juist de roman die laat zien dat het leven geen roman is. Bas Heijne.

In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God. Johannes.



dinsdag 21 juni 2011

Bookreview: Pigeon English (2011), Stephen Kelman


Surprising picture of migration, from the view of a eleven year old black boy.

Harrison - say Harri - Opoku is an eleven year old boy from Ghana, who came to England with his mother and older sister Lydia. He has to adjust in a Western society, where all is new to him. They live in a huge tower in a poor part of London. Sometimes he talks on the phone to his father, a carpenter, and his sweet little sister Agnes. He thinks of himself as the man in the house, goes to school in Year 7 and wanders around with his peers. He doesn’t like girls that much, but Poppy is a different story .

Life is tough in England. It is cold in March when the story, that ends at the summerholidays, starts. Harri doesn’t see his mother often, because she works in a hospital and he doesn’t get along well with his sister Lydia. A gang intimidates him and another boy tries to sell stolen goods to him. Niquita, the friend of his sisters wants to teach him how to use his tongue during kissing, but he hates that and is glad that he doesn’t have sex with Poppy.
Harri gets the help of a clever pigeon, who is also there when he sleeps and regularly speaks to him in the book. ‘What your problem is, you all want to be the sea,’ says the pigeon once, speaking about them all. ‘But you’re not the sea, you’re just a raindrop. One of an endless number. If only you’d accept it, things would be so much easier.’

In the beginning Harri sees the blood of a dead boy who got stabbed outside a chickenfood restaurant. With his friend Dean, who knows a lot because he has seen the shows on the telly, Harri investigates the murder. They start searching for the knife, the dead boy got killed with, near the rubbish pipe in the river and use binoculars to check out suspicious behaviour, but they go further. They try to catch fingerprints, find rings of DNA in all kinds of colours and catch the spirit of the dead boy with a camera. 

Harri is exploring his new world with all his heart. The reader is usually unprepared for the experiences that he will go through. We follow Harri and see him thinking a lot, puzzling about aunt Sonia who burnt her fingers to get the print off and stepping back and forth between about his belief in an alligator tooth and Christian religion. He is also enjoying himself a lot and usually looks around with wonder, for instance at a lady with a moustache in the tube. He likes running on his trainers and farting as a woodpecker. Harri has lots of fantasy. The wind in the undergound when the train comes in reminds him of a big fart. He is naive but smart and inventive. He puts Adidas stripes on his trainers and when on his sisters birthday he takes her outside to a new ramp and they make prints of their feet in the wet cement. The stories are told with associations and regularly old facts reappear, so they are interconnected.

One of the new things is the language. ‘In England, there’s a hell of different words for everything. It’s for if you forget one, there’s always another one left over. It’s very helpful. Gay and dumb and lame mean all the same. Piss and slash and tinkle mean all the same (the same as greet the chief).’
Haari speaks a simple language of course, but the tone is vivid and brings Harri nearby. Spoken sentences start as in old childrenbooks with the person how speaks. ‘Me: “…”
Harri has his own vocabulary like ‘Asweh’, which sounds like a sneeze. He uses - for me - unfamliar words as hutious and red-eyes and probably uses slang in: pissheads, dey touch, it was very vexing, donkey hours. He writes words in his own way like idey in stead of idea and baccy instead of tobacco. Sometimes he uses drawings to explain what he means, like about scars. Harri explains images like ‘a piece of a cake’. The explanation of a fruitmachine shows his delicate kind of humour.

The tone of voice of this real life survival story reminded me of Paddy Clarke Ha Ha Ha. Later on I saw that Roddy Doyles book is recommended for further reading. In a Q & A with the author Kelman says that that he is writing at the moment about an Indian man who is a serial world record breaker in bizarre and wonderful feats of physical endurance and strength. I cannot wait to read about him. Kelman knows how to get into another person and bring him alive.

maandag 20 juni 2011

The forgotten space (2010), documentaire van Allan Sekula en Noël Burch


Over de economie op zee.

Terwijl ik een buitenlandse documentaire verwachtte over het gebied van de oceanen, ging het tot mijn verrassing over de sociale kant van de containerhandel, waarbij Nederland uitvoerig in beeld komt. Het gaat bij dat soort handel zoals op de foto te zien is om enorme drijvende dokken die over de wereldzee rondvaren van de ene haven naar de andere en negentig procent van alle handel vervoeren.

We worden meegenomen op reis en vertrekken vanuit Rotterdam met het beeld van De verwoeste stad van Zadkine uit 1951 op ons netvlies. De huidige haven is een blokkendoos en verwerkt elf miljoen containers per jaar, al is het zwaartepunt naar het oosten verschoven. Door de automatisering eind jaren tachtig werd een arbeidsbesparing bereikt maar daarmee is het gezwoeg van een hogere orde geworden. Een kraandrijver vertelt dat hij, gezien de enorme concentratie die zijn werk vergt, geen huiselijke problemen moet hebben. Vroeger was het gezelliger, zegt een binnenvaartschipper die containers richting binnenland vervoert.

We maken een uitstapje naar de Betuwelijn, die 160 kilometer lang is, Rotterdam met het Ruhrgebied verbindt en aansluit op het Europese handelsnetwerk. Een machinist op de route mist de romantiek vanwege de hoge muren langs het spoor. De tunnels eronder zijn ongeschikt voor de paddentrek omdat ze in het voorjaar onder water staan. De mammoetoverschrijding van de bouwkosten worden gecamoufleerd door het bouwen van een tweede Maasvlakte, zegt Femke Halsema. De sociaaldemocraten hebben zich overgeleverd aan het economistische denken.

De schepen varen voort. Met drie maal zoveel tonnage als de groei van de wereldbevolking wettigt. Vis uit de Atlantische oceaan wordt gefileerd in China en komt daarna terug. Met het drukken van boeken gaat het, weet ik, idem dito. De vele stookolie verzuurt de oceaan.

Los Angeles voert veertig procent van de vracht voor de Verenigde Staten in. De haven stond model voor Rotterdam. Vrachtwagenchauffeurs worden uitgebuit. Ze moeten zelf een wagen hebben, anders geen vracht. De luchtverontreiniging is enorm. Oude havens worden een toeristische trekpleister. De staat Californië gaat ondanks alle bedrijvigheid failliet. De samenleving heeft zich gespecialiseerd in gevangenissen. Dakloze inwoners leven in tenten. Een zwarte vrouw draagt poppen omdat men haar kinderen heeft afgenomen en een pruik vanwege haaruitval.

De schepen varen maar voort. De scheepslui eten gesubsidieerde rijst uit Californië omdat die goedkoper is dan de Koreaanse. De boeren aldaar gaan failliet.

In Hongkong wordt, zoals Ed van der Elsken al vastlegde, vooral massa verplaatst. Op een zeevaartschool leert men discipline. Vanwege ruimtegebrek heeft men een spiraalvormig gebouw ontwikkeld dat de vrachtwagens met containers als in een achtbaan omhoog stuurt. Philippino’s werken als goedkope arbeidskrachten. De vrouwen in de huishouding ontmoeten ver van huis de mannen die op de schepen werken.

In China is de maritieme handel opgebloeid. In de fabrieken werken jonge vrouwen uit arme dorpen zonder te klagen lang door. De producten zijn bestemd voor Walmart dat aan de onderkant van de Amerikaanse samenleving levert.

De schepen varen immer voort. Een Indonesische zeeman zegt dat een nieuw schip minder werk vraagt. Anders is het wassen, krabben en verven. Een goede scheepsmaatschappij gebiedt eerst drie lagen grondverf, een gewone laat meteen de dekverf opbrengen.

Het commentaar stelt vragen over de onevenwichtigheid van deze handel. De aanbod is groter dan de vraag zodat consumenten worden opgezweept tot koopgedrag. ‘Consumentisme op basis van schulden heeft een geringe houdbaarheid.’ Zaait men zijn eigen ondergang?

We zijn bijna thuis. In het plaatsje Doel, dat moest wijken voor de uitbreiding van de Antwerpse haven. Staat de economie in dienst van de mens of is het andersom, vraagt een inwoner zich vertwijfeld af. Wat overblijft, zegt de commentaarstem, is hoop.

Het was alsof, met de containerhandel als aangrijpingspunt, de hele wereld binnenkwam. Het deed denken aan documentaires als Het gat van Nederland en Machiavelli met mooie beelden, ondersteund door prachtige volzinnen. Met de huidige bezuinigingen zullen dit soort programma’s in de nabije toekomst onmogelijk worden en ook dat doet pijn.   


zondag 19 juni 2011

Je moet je leven veranderen, Peter Sloterdijk in VPRO boeken, 19 juni 2011


What is in the air?

Deze herhaling van het Boekenprogramma van 22 mei j.l. gaat - in het Engels - over het nieuwste boek van de Duitse filosoof die op zijn vakgebied als een kolos geldt. Hij  heeft, te beginnen met Kritiek van de cynische rede, dat in 1983 als vernieuwend ontvangen werd, al menig dik boekwerk volgeschreven,  die echter steeds wolliger werden. Het leek me interessant om te horen wat deze huiskamergeleerde over een zo praktische thema als het veranderen van je leven te zeggen zou hebben.

Wim Brands brengt ons in de stemming door te verklappen dat we een uniek filmpje gaan zien over Carl Hermann Unthan die geen armen had en een voorbeeld was voor kreupelen die weten hoe ze door een brandende hoepel moeten springen. Deze beeldspraak verzinnebeeldt de moderne mens die in een ander tijdperk terecht is gekomen waarin hij gedwongen wordt creatieve oplossingen te zoeken voor zijn bestaan.

Brands begint het interview met de vraag wat een inwoner van Mars zou zien als hij hier op aarde een kijkje nam. Sloterdijk antwoordt dat hij een enorme verandering zou opmerken. Eerst zaten mensen namelijk opgesloten in hun eigen stamverbanden en inmiddels moeten ze leren om met iedereen samen te leven. ‘The cages are opening,’ stelt Sloterdijk. ‘Our lifes cannot go on like this.’

Hij borduurt daarop verder in de voor hem kenmerkende gezwollen taal met dure begrippen en grijpt terug naar het verleden. Net zoals tijdens de Zeitgeist van rond 1800 moet het wiel weer opnieuw worden uitgevonden.

Ter afwisseling zien we het filmpje dat lijkt op een Youtube fragment dat ik laatst zag van een man zonder handen en benen die het zelf lukte rechtop te komen, maar dit stamde uit 1919 en betrof een Deen die met zijn voeten trompet en kaart speelde.

Sloterdijk beschreef hem in zijn boek onder de titel dat een kreupele zal overleven. Dat gaat erover dat culturele veranderingen voortkomen uit innerlijke noodzaak en in gang gezet worden door individuen die hun gebreken moeten compenseren, zoals Unthan.

Brands vraagt terecht wat hij moet doen om zijn leven in die richting te veranderen.
Sloterdijk antwoordt weer dat de veranderingen in de lucht hangen. Ik veronderstel dat je ze dan kunt grijpen, maar de filosoof vervolgt heel serieus dat men de kunst moet leren om in een globale wereld te existeren.  Wereldburger worden, denk ik, een gedachte waar ik het al sinds lang mee vertrouwd ben. Volgens Sloterdijk gaat zoiets niet van zelf. Er moet over onderhandeld worden met de leiders van de wereldgodsdiensten die de waarheid niet in petto hebben, want het gaat om een ecologisch- kosmopolitische beweging. Zo ken ik hem weer. Er moet volgens Sloterdijk een nieuwe Renaissance komen die onze levens tot kunstwerken zal herscheppen of misschien beter: waarin we zelf ons leven als een kunstwerk opvatten.

Maar hoe? zucht ik licht wanhopig. Zijn dit praatjes voor de vaak? 

Het gaat niet langer om een esthetische imperatief, weet Sloterdijk. Hij begint over atleten, maar wat hij met hen bedoelt bleef me onduidelijk, want de bel onderbrak zijn betoog.Twintig minuten is te ook kort om het gereedschap aangereikt te krijgen waarmee men zijn leven kan veranderen. Sloterdijk had beter kunnen blijven zitten tot het Filosofisch Kwintet onder leiding van Ad Verbrugge en Clairy Polak van start ging.

aangepast 13 juli 2011, 11:02 uur

zaterdag 18 juni 2011

Movie review : Glue (2006), Alexis Dos Santos

A sensual portret about an Argentinean adolescent.

Lucas has just turned out to be sixteen years old and wants to fuck and not awake sticky every morning. He is a bit desparate about it and askes himself if he would have been another person when he was born at another moment. His parents don’t get along well. His father lives in the city of Neuqen - which means fucking in Dutch - because his mother did not like him screwing around. She gives private schoollessons and is furies about a neighbour, who fucked her husband. Lucas doesn’t understand that his dad comes to dinner on a Fridaynight.

Lucas has a friend Nacho, who already shaves once a week and has pubic hair. We see them go to the swimming pool and talk to Andrea and her friend behind the fence about athlete’s foot. Later on Lucas goes to a doctor who gives him an ointment against it. Lucas and Nacho decide to have a party in his fathers apartment on the Fridaynight when he is at his mother’s. Therefor he steals the keys out of his fathers jacket. The boys go to Neuqen by bus. They invited Andrea before, but when they are in Neuqen she says she cannot come, so they start sniffing glue en watching porn movies. Nacho goes home later because he fears the rage of his father and Lucas falls asleep. His father finds him. He is not angry. Lucas helps him cleaning up the apartment.

Lucas and Nacho both play in a garageband. Lucas is the singer. One night they perform in a café before the main act start. Lucas sings about Russians and their wives who undress and have fun. After their concert he and Nacho start kissing Andrea in the toiletroom.

His dad comes to pick his family up for a weekend camping along a Patagonian lake. His mother complaints about the cold and says that her husband cannot even put up a tent. They see bags on the water which are flamingo’s.

Nacho says that friendship is better than familylife, a central issue in adolescent life.

The movie looks like a home video and so stresses the insecurity of young life. The camera swings in all directions for instance when Lucas is chased by other youngsters, who also steal his bike. The cuts are fast and the warm yellow colors make the world not a bad place to live in. They story is interrupted by fragments which are very poetical. We see Andrea walking in the field and wandering about human development. She feels that humans beings are acting in a real life soap. Birth is incomprehensible. Where come tears from? Lucas cannot sleep, listens to music and thinks the village is deserted. His sister is in the shower and also askes questions. She doesn’t want to look at her tits all the time and would rather be a boy and exchange long kisses. Instead we say her kissing the shower wall passionately.

This movie, made by finanial support of the International Film Festival Rotterdam, shows a realistic and at the same time poetical picture of the coming of age of an adolescent boy.

Trailer: http://www.youtube.com/watch?v=hl1Ikv6O5Ig/

vrijdag 17 juni 2011

Notities over Onverplichte lectuur (1988), Wislawa Szymborska


Nadat ik mijn stukje over de ontmoeting met de dichteres de wereld in had gestuurd vond ik nog aantekeningen over bovengenoemde boek:

Onverplichte lectuur bestaat uit ongeveer zeventig stukjes, die de Poolse Nobelprijswinnares voor Literatuur 1996, vanaf 1986 in het weekblad Het literaire leven schreef. Ze besprak bij voorkeur boekwerken die door niemand anders de moeite waard gevonden werden. Op het moment van verschijnen van de vertaling in 1998 schreef ze de stukjes (over oude culturen, verre landen, allerhande memoires, fantasiewezens maar ook over literatuur, de kalender en het moderne leven) nog steeds, in die tijd in een Poolse krant en om de twee weken. Vertaler Gerard Rasch heeft voor deze uitgave een selectie gemaakt uit bloemlezingen die eerder in Polen verschenen. Om het ontkomen aan het verwijt dat ze niet kan recenseren, noemt ze de stukjes feuilletons, hetgeen in Polen ongeveer hetzelfde is als columns.
Szymborska houdt van boeken omdat men, anders dan bij andere kunstuitingen, met een boek vrij is. Om er mee te doen en laten wat men wil, herinner ik me. Aldus het voorwoord.

Szymborska kiest een originele invalshoek, net als in haar gedichten, die trouwens geschikte vakantiekost zijn. Het zijn observaties vanaf de zijlijn, waarbij ze naar aanleiding van een of ander onderwerp – ik heb het idee dat het haar niet uitmaakte wat het was - haar eigen gedachten de vrije loop laat, bijvoorbeeld over de geschiedenis van het oud papier of op het gebied van de zoölogie. Met het boekwerk als uitgangspunt liet ze haar gedachten los. De mooiste stukjes vond ik die over mensen, zoals de dichteres Sappho en de schrijvers Andersen en Dickens, maar ook over relatief onbekenden als Willem Kolff, de uitvinder van de kunstnier. Ik kon er niet teveel tegelijk van nuttigen. maar bekeek vaak eerst de titel van het boek die aan het eind genoemd werd. Dat gaf me een referentiekader.

Verder nog wat verspreide opmerkingen die ik u niet wil onthouden:

Het is grappig zoals ze haar eigen onkunde etaleert over een boek dat over materie gaat.
Ze leest ook boeken met nutteloze informatie, die doen denken aan de Engelse voorkeur voor useless information.
Ze dacht ooit ze dat ze dit soort boekwerken besprak omdat ze niet goed of slecht afliepen, maar inmiddels werd ze door het boek Ongelukken thuis geloochenstraft.
Ze schrijft grappig over Plato, die de lotgevallen van Socrates optekende. De laatste ondervraagt Szymborska op socratische wijze.
Ze schrijft gevat over yoga en ik-verlies en kiest zelf voor verrijking van het ik.
‘Honderd minuten voor onze schoonheid.’ Szymborska trekt dat door en fantaseert verder.
Het boek ‘Natuurlijke verwantschap’ van Goethe vindt ze nog altijd verontrustend.
Uit het titelverhaal blijkt dat Szymborska gewone woorden wil schrijven.
Een mooi stukje over de Essays van Michel de Montaigne. Meerdere zelfs. 
Montaigne baadde zich, terwijl tijdsgenoten een afkeer hadden van water.
Ze schrijft ironisch over kalenders.
De pijnlijkste vraag luidt wanneer bij maatschappelijke problemen moeten ingrijpen; of we zijn te vroeg of te laat. ‘De wereld zit vol met allerlei sluimerende krachten, maar hoe kan je hier van tevoren weten, welke je zonder schade wakker kunt laten worden en welke in elk geval moeten blijven slapen? Tussen het ogenblik wanneer het luiden van de alarmklok nog voorbarig en belachelijk is, en het ogenblik wanneer het voor alles al te laat is, moet ergens één ogenblik zijn, het juiste, het geschiktste om een ramp af te wenden. Bij zoveel kabaal gaat het doorgaans onopgemerkt voorbij. Maar welk ogenblik is dat? En hoe herkennen we het? Dat is waarschijnlijk de pijnlijkste vraag die de mens van zijn eigen geschiedenis gesteld krijgt.’

De huidige monsters zijn zij die zich gespecialiseerd hebben. ‘Twijfel aan zichzelf kent hij niet, de twijfel van anderen wenst hij niet. Hij is gespecialiseerd - soms afzonderlijk, maar liever gecombineerd - in nationalisme, antisemitisme, fundamentalisme, de klassenstrijd, de generatiekloof en verschillende privé-fobieën die hij publiekelijk tot uitdrukking moet brengen.’

In de dagboeken van Thomas Mann laat hij zich niet als engel zien, maar die bestaan ook niet in de literatuur. Dat ging dus toch over literatuur.

 






donderdag 16 juni 2011

Einde en begin, een ontmoeting met Wislawa Szymborska (2011), documentaire van John Albert Jansen


Hier ligt, zo ouderwets als komma en punt,
zeker maakster van enige verzen.

Met deze dichtregels van een gedicht begint de ontmoeting met de nog jeugdig ogende dichteres Wislawa Szymborska (1923), die, aangevuld met commentaren van anderen en voordrachten van haar gedichten, een uniek beeld van haar geeft.
Na de openbaarheid rond de Nobelprijs in 1996 trok ze zich terug. Ze is op haar privacy gesteld en legt uit dat ze geen interviews geeft omdat het niet in haar geboortecontract vermeld stond en ze het niet interessant vindt om over zichzelf te praten.

Szymborska ging naar het gymnasium in Krakau en woonde met haar man in het Schrijvershuis. Ze keek niet rooskleurig tegen de toekomst aan na alle ellende van de oorlog en schreef er pas veel later over. 'Ik begrijp dat mijn verdriet het groen niet tegenhoudt,' is een andere veelzeggende regel van haar.
In het Schrijvershuis ging het er vaak vrolijk aan toe. In de periode na Stalin kwamen Sartre en De Beauvoir op bezoek. Sartre waarschuwde met opgestoken vinger dat de Russen de hoop van de wereld waren.
Halverwege de jaren zestig was ze poëzieredacteur bij een Pools tijdschrift. Ze schreef ook columns die gebundeld werden in Onverplichte lectuur. Die stukjes gaan overal over, bijvoorbeeld over haar interesse in geschiedenis, maar niet over literatuur.
Het leven kent momenten van bewondering en geluk, zegt ze, maar het is duidelijk welke kant het op gaat. Ze onderkent de droeve noodzaak ander leven te vernietigen. Alleen dieren kennen geluk. Er is niets dierlijker dan een zuiver geweten. Gelukkige mensenliefde is dat normaal? vraagt ze zich in een gedicht af. Schendt dat niet het rechtsgevoel?

Ze heeft iets guitigs over zich wanneer ze in haar huiskamer zit met haar oude vriendin en collega dichteres Ewa Lipska, die haar een cadeauverpakking overhandigt en Szymborska moet raden wat het is. Ze zou graag incognito naar Brussel willen, zegt ze, terwijl ze met plezier cognac schenkt uit een beeldje van Manneke Pis. Ze vertelt over een droom waarin ze in een museum een schilderij van Rembrandt steelt en die in haar wijde jas verbergt.
Voor een volle zaal leest ze gedichten voor die volgens haar niets aan actualiteit verloren hebben. Alles is politiek, ook niet-politieke gedichten. Ze leest een gedicht voor over Hilter als kind, terwijl we beelden zien van diens jeugd. De geschiedenis gaapt over het nakijken, meen ik dat Symborska daarover zei.
In haar jeugd deed ze al aan politiek door te observeren met distantie. Ze ging voorbij aan de actualiteit, maar wel het gevecht aan met haar onwetendheid. Er is niets veranderd, zegt ze in een ander gedicht, alleen de vormen wisselen, terwijl het lichaam is en is en is.
Ze grapt over Einstein die in de hemel komt en aan God vraagt hoe zijn model eruitziet, waarop God een lange formule noteert. Einstein wijst hem op een fout.
‘Precies,’ zegt God. Einstein heeft gesnopen dat er ook slechte mensen zijn.
Tijdens de uitreiking van de Nobelprijs, waarvoor ze zich vanwege de drukte die het meebracht verontschuldigde in het huis waar ze woonde, kon ze het niet laten tijdens het diner een sigaret op te steken, waarop de Zweedse koning haar voorbeeld volgde.

Filmregisseur Andrzej Wajda toont een collage van een telefooncel in een natuurlandschap, die Symborska daar geplaatst heeft om te tonen dat Polen graag reizen. Wajda ziet zijn volk, of ze nou dood zijn of nog leven, als slachtoffers van het toeval. Symborska haalt haar inspiratie uit schilderijen, krant of de eigen ervaring, zegt hij, en maakt daar metafysica van. Ze is een scheermes die met haar verstand het leven doorklieft. Haar gedichten zijn proza met een dichtgeknepen keel. Ze is iemand die naar de werkelijkheid kijkt met al zijn dwaasheid.

De oudere medicus Szcecelik, als ik die naam goed weergeef, was al op twaalfjarige leeftijd geboeid door haar gedicht over de ziel, al las ik net in een commentaar op de site van De contrabas dat dit niet kan omdat het gedicht uit 2003 stamt. De man zocht zelf naar de ziel in de geneeskunst en vindt dat Szymborska laat zien dat er een andere wereld is. Hij ziet haar als een charmante vrouw die gereserveerd is zoals Engelsen dat kunnen zijn.

Rockzangeres Kora, die het gedicht Niets tweemaal zie http://nl.wikipedia.org/wiki/Wis%C5%82awa_Szymborska/ vertolkte, vindt haar een moderne vrouw die de mens in steeds andere omhullingen ziet. De poëzie van Szymborska is subtiel, delicaat, sarcastisch, maar niet kwetsend. Alledaags en vol verwondering zou ik daar zelf nog, naast de typeringen van bovengenoemde heren, aan willen toevoegen. 

Einde en begin is de titel van een bloemlezing van haar poëzie uit de jaren 1957 tot 1997.

Hier een heerlijk interview uit 2007 van Margot Dijkgraaf met de dichteres, ook over haar collages.


woensdag 15 juni 2011

Recensie: HhhH (2010), Laurent Binet

Is dit wel een roman?

Dit relaas over de aanslag op Heydrich in 1942 wordt gepresenteerd als een roman, maar het is zeer de vraag of het wel zo genoemd kan worden. De Fransman besteedt zelf ook veel aandacht aan de kwestie, bijna net zoveel als aan de aanslag zelf, die onder de naam Operatie Anthropoïd gepleegd werd en waarvan de voorbereidingen pas op de helft van het boek beginnen. Hij is veelzeggend dat Binet zelf na honderd bladzijden ook realiseert dat het lang duurt voor het verhaal op gang komt, maar dat brengt hem er niet toe een en ander te schrappen. Ook weidt hij ruimhartig uit over feitelijke vergissingen in plaats van die in een proefversie te herstellen en er verder geen woord aan vuil te maken.

Het gebeurt vaker dat een werkelijke geschiedenis als roman gepresenteerd wordt. Connie Palmen kan erover meepraten. In de eerste paragraaf van zijn boek acht Binet het - in samenspraak met Kundera - een probleem om van Gabcik, een van de twee aanslagplegers, een fictief personage te maken. Hij weet zelfs niet of hij er goed aan doet om hem een monoloog interieur te laten houden. ‘Ik verlaag die man tot de rang van een gewoon personage en zijn daden tot literatuur, het is alchemie en onterend, maar wat kan ik eraan doen? Ik wil dat beeld niet mijn hele leven met me meeslepen zonder althans geprobeerd te hebben het weer te geven.’ Dat klinkt bijna net zo dramatisch als de volgende zin waarin hij hoopt dat de transparante spiegel van de historische werkelijkheid nog doorzichtig zal blijven achter de dikke weerspiegelende laag van idealisering die hij gaat aanbrengen. Binet heeft ongetwijfeld lang over die zin nagedacht maar het onderscheid tussen fictie en biografie of geschiedschrijving blijft daarmee in het luchtledige hangen.

Eerst maar eens over de inhoud. Voordat Binet aan de feitelijke aanslag toekomt, brengt Himmlers hersenen heten Heydrich - dat in het Duits HHhH heet omdat men daar zelfstandige naamwoorden met een hoofdletter schrijft - eerst de oorlogssituatie in kaart, vooral die van Tsjecho-Slowakije, waar hij een speciale band mee heeft en dat niet alleen omdat de meisjes daar het mooist zijn, maar ook omdat hij In 1997 als vijfentwintigjarige naar Slowakije verhuisde om les te gaan geven aan een militaire academie. Onder druk van de omstandigheden hebben de twee landen zich aan het begin van de oorlog van elkaar losgeweekt: Tsjechië werd bezet en Slowakije een satellietstaat van Nazi Duitsland.
Er wordt door Binet wel erg wijdlopig beschouwd. Hij zegt letterlijk dat hij dol is op geschiedenis en de lezer zal dat weten. Elke paragraaf brengt weer een nieuw stukje verleden. Hij schuwt het niet om terug te gaan naar de middeleeuwen. Met weemoed dacht ik tijdens het lezen terug aan 1933 dat weliswaar alleen het aan de macht komen van Hitler beschrijft, maar op zo’n manier dat de lezer niet kan ophouden met lezen. Bij Binet ligt dat anders en dat komt omdat hij, tussen de beschouwingen door die op zich weinig nieuwswaarde hebben, teveel zijn eigen persoon in het verhaal betrekt. Als hij uiteindelijk de aanslag beschrijft moet hij de lezer zo nodig laten weten dat hij zelf ook slecht slaapt. Bij de Holocaust past geen obligaat commentaar, zoals Binet levert op Heydrich, namelijk dat hij tenminste duidelijke taal spreekt als hij zegt dat het treurig is dat hij zijn ideeën over de uitroeiing van de joden nog steeds moet rechtvaardigen, maar eerder afstand zoals filmmaker Lanzmann die in Shoah acht nam.

Af en toe vangen we flarden op van Reinhard Heydrich, de ambitieuze knecht van Himmler, die er alles aan deed om hoger op te komen. Hij was een man met veel functies en bijnamen en werd uiteindelijk Obergruppenfuhrer en Reichsprotector van Bohemen en Moravië, de eerste SS-staat. Ideologisch was hij al voorbereid door zijn vader, een musicus, die socialisten altijd al verraders vond. Het feit dat anderen dachten dat Heydrich Joods bloed had maakte hem nog fanatieker om zich tegen hen te keren. Binet gaat diep in op de Endlösung en de Wannsee-conferentie in 1942, waarin de uitroeiing van de Joden bekrachtigd werd. Jonathan Littell, die ook in het Frans schrijft, doet dat echter veel aangrijpender. Over de Einsatzgruppen die de Joden en masse doodschoten en in kuilen begroeven in de tijd dat er nog geen gaskamers waren, valt bij hem niet zonder walging te lezen. Littell wordt door Binet ook genoemd. Hij leest De welwillenden terwijl hij aan zijn boek werkt en wil het liefst op elke bladzijde commentaar leveren. ‘Ik vind dat het verzinnen van een personage om historische feiten te begrijpen een soort vervalsing van het bewijs is.’
Binet behandelt ook andere boeken zoals van Alan Burgess en noemt ook Rutger Hauer die in Fatherland speelt.

Het verhaal wordt vlak verteld en is niet bijzonder van taal. Een beeld als ‘de muur van de geschiedenis, begroeid met nooit stokkende, altijd hoger en dichter woekerende, ontmoedigende klimop vna de causaliteit’ is teveel van het goede naast het verder monotoon opdreunen van feiten en wetenswaardigheden. Waar hij zelf vindt dat hij zijn boekje te buiten gaat, wordt het juist wel interessant, zoals over eivolle (is dat een woord?) stadions waarin Tsjechen met het mes op de keel tegen Duitsers voetballen. Aan het eind van het boek, als de aanslagplegers zich in een kerk ophouden waar ze ten slotte ontdekt worden, krijgt het verhaal een Papillon-achtige ontknoping. Wat ik miste waren foto’s van Heydrich en de verrader waar Binet verschillende keren over spreekt en die hij op zijn bureau heeft liggen.

Het kan natuurlijk aardig zijn om een kijkje in de keuken te verschaffen en te laten weten hoe een auteur zijn onderwerp aanpakt, zoals Frank Westerman bijvoorbeeld gewoon is te doen, maar in dit geval riekt het naar verheerlijking van de eigen persoon. Misschien heeft dat te maken met het feit dat Binet van een andere generatie is of dat hij een Fransman is die, zoals gezegd en al is dat een generalisatie, nogal eens geneigd zijn zich te verliezen in bombastische en pompeuze uitspraken, waarvan die over de moderne roman die met minimum toe moet kunnen, nog de minste is. Het getuigt daarnaast van zelfoverschatting om te denken dat men door het beschrijven van deze geschiedenis het idee kan wegnemen dat de operatie niet voor niets is geweest.

Deze eersteling van Binet lijkt me meer een egodocument dan een roman en ik heb de indruk dat hij jaloers was op Littell. ‘Uiteraard, het kan niet anders of het verschijnen van het boek van Jonathan Littell en het succes ervan hebben me een beetje van de wijs gebracht.’ Dat beetje zal in werkelijkheid wat wel meer zijn, temeer omdat Binet ook nog tussen neus en lippen meedeelt dat hij het romantiseren van fictie moeilijk vindt en dat hij zich door Flaubert getroost voelt dat hij met zijn boek mag miskleunen. Waarvan akte.

dinsdag 14 juni 2011

Review: The Ice Storm (1997), a movie by Ang Lee


The insecurity of middle-class life. 

In this movie of Ang Lee, one of the few of his fabulous production that I didn’t see yet, the sixteen year old Paul Hood reads in the train in which he is going from university to New Canaan, Connecticut a comic about The Fantastic Four in which he gets explained that the more you get involved in family life, the more difficult your life becomes, especially when the family moves in the negative zone.

Before his homecoming for Thanksgiving 1973 we meet hem and his family in a flash back: Paul is friends with Francis and in love with Littell Casey a beautiful girl very much interested in Dostojevski. His parents Elena en Ben, who were in therapy before, still don’t speak to eachother. Paul gets along well with his younger sister Wendy, as we see during a telephone conversation. Wendy tells him about Watergate and she hates Nixon. She also has a friend, Mickey, the son of the neighbours Carver. The Hoods are very familiar with them. They go to their party and Ben has a sexual relationship with Janey, Mickey’s mother. When Wendy is in Mickey’s house one day she meets his younger brother Sandy in the bathroom and suggests to show their sex, but Sandy starts to shout at all the sudden when it is his turn and then Mickey doesn’t want to see Wendy anymore.

Pauls father picks him up from the station and tells him in the car about masturbation. We see the family eating turkey at Thanksgining. Wendy is asked to say grace but starts to talk about the Indians who have been murdered.
Ben speaks to Janey about Elena and says that his wife is on the verge of saying something to him. Janey leaves the bedroom and the house and later Ben sees his daughter and Mickey making love. He carries her home through the snow and says the boy is not worth her.

Paul goes by train to see Libbets in Manhattan, while the television warns for bad weather. Elena is angry because Ben was in the house of the neighbours. They go to a party, that turns out the be a key party, in which at the end the women choose a carkey in of a bowl to find out with which man they will spend the night. Janey says to Ben she is not a toy for him.

In the meanwhile Paul gives drugs to Littell and Francis, who was also invited in order to make it easier to make love with Littell, Mickey is looking for Wendy, who drinks wodka with Sandy in her bedroom and goes with him under the sheets (see picture).    

At the end Ben on the key party lays drunk in the bathroom. Elena picks Jimmy’s keys and they go out for a ride, but get smashed in the woods by the ice storm. Mickey sees the car on his way back and gets electrocuted by cables that fall down. When Ben drives down early in the morning he finds Mickey dead on the road and gives him to his father who was in his house with Elena.

Ben, Wendy and Elena go to get Paul from the station. He is delayed because the train had no electricity. Ben has to cry in the car that his family has been saved.

Till so far a short résumé of this very American movie, based on a novel from 1994 with the same name by Rick Moody and about middle class live, in which hypocrisy is the main theme. Paul is more mature than his father Ben, who tries to educate his son about sex.
Ben is sexually inhibited, but needs the neighbours wife to feel like an adult man.
Ang Lee shows with The Ice Storm a sharp picture of a pudish middle class society that is compensating with key parties, but cannot stop desintegration. Almost forty years later things haven’t changed a lot I guess, when hearing about politicians hanging their dicks around, if his saying is correct. At least they get punished more severe, like maybe will happen to DSK.

zaterdag 11 juni 2011

Filmrecensie: Tramontana (2009), Ramón Gieling




Het is de wind, het is de wind.

De combinatie wind en de naam Rosa doet meteen denken aan het versje over het schipperskind. De achttienjarige Rosa in deze film (zie foto) die de mooie achternaam Campos Del Amor draagt is weliswaar geen dochter van een schipper maar het refrein Kom hier Rosa je bent mijn liefste zou zo uitgesproken kunnen worden door haar minnaar, de oudere alleenstaande communistische kunstenaar Tremolls. De liefdesrelatie tussen het jonge meisje en de oudere man vormt de kern van dit drama, dat sterk wordt beïnvloed door de tramontana, de wind die mannen gek maakt en vrouwen geil. Terwijl we beelden zien van zwaar ruisende olijfbomen klinkt een ijle vrouwenstem door het huilen van de wind heen. Tramontana is een poëtische film uit de Franco-tijd waarin de herinnering doorklinkt aan Cria Cuervos (1976).

Het verhaal speelt zich af in Cadaques in de buurt van Figueras, de stad van Dali, aan de voet van de Pyreneeën en de Middellandse Zee; als ik het goed heb begrepen van kerstavond 1972 tot die van 1973. Tijdens de nachtmis in dat eerste jaar zien we Rosa tot ergernis van haar moeder achterom blikken naar de rijke Tremolls die achterin de kerk zit.

We krijgen het liefdesverhaal voorgeschoteld als een terugblik door Tremolls die meteen aan de kijker laat weten dat hij dood is en aan een boom hangt. Tegelijk wordt er nabeschouwd door een groepje kaarters in een café en worden we ingelicht over het onderzoek naar Termolls dood tijdens de verhoren die een rustige en meevoelende politierechercheur met betrokkenen - zoals de buurvrouw van Tremolls die haar oor vaak te luisteren legde aan hun tussenmuur en ook een oogje op hem had - voert en opneemt op een taperecorder.

Rosa gaat, om wat geld in het laatje te brengen, op aansporing van haar moeder bij Tremolls schoonmaken. Al gauw zit ze model voor hem en hoort hem uit over zijn communistische sympathieën, zijn haat tegen Dali, die hij de fascistische hoerenzoon noemt, zijn atheïsme, zijn schilderwerk en zijn schrijfsels, die ze van hem afpakt en voorleest, waarbij ze verbijsterd is over zijn idee  van de onmogelijkheid van een verbintenis, zo’n eenzame man, wiens vrouw vijftien jaar daarvoor bij de bevalling van een tweeling tegelijk met de kinderen gestorven is. Tremolls vloekt letterlijk dat er geen toevlucht is, hetgeen een mooie boeddhistische uitspraak is, maar tegelijk wil hij haar schoonheid net zo graag bezitten als zij zich zijn ideeën wil toeëigenen.

Gemakkelijk gaat dat niet met de twee, de ambivalentie is sterk. Er zijn kapers op de kust zoals Frederico Costa, een stotterende malloot van extreem rechtse huize die Rosa meeneemt naar de kust tot zij op een winderige dag door hem wordt verkracht en Dennis, een schilderende Engelsman die Rosa ook graag als model wil.

‘Ik kan je littekens niet kussen,’zegt Rosa als Tremolls haar weer eens naar zich toe probeert  te halen. De toestand verergert als in december 1973 Carrero Blanco, de verwachte opvolger van Franco, door de ETA wordt doodgeschoten. Costa bedreigt Tremolls door een strooien pop voor zijn huis aan een boom vast te binden en valt later, op de besneeuwde kerstavond, met zijn maten zijn huis binnen. Rosa zit na de dood van haar geliefde overstuur bij de rechercheur en raakt het spoor bijster. ‘Niemand kent de waarheid,’ zegt een van de kaarters, ‘maar zij nam de liefde serieus.’

Tramontana was de openingsfilm van het Nederlandse Filmfestival in 2009. Ramón Gieling (1954) maakte eerder de veelgeprezen documentaire En un memento dado over de Spaanse tijd van Johan Cruijff. Een minpuntje is de rol van Rosa, vertolkt door Yohana Cobo die ook in Volver speelde van Pedro Almodóvar. Misschien was het om de nieuwsgierigheid van de kijker aan te wakkeren en de loop van het verhaal ondoorzichtiger te maken, maar Rosa speelt wel erg een spel van aantrekken en afstoten. Haar hysterie past haar niet zo en het was niet nodig geweest om het drama er zo dik op te smeren.

Voor degene die enkele sfeerbeelden wil zien, hierbij foto’s op:
en voor wie nog meer wil, de trailer:

vrijdag 10 juni 2011

Recensie: De omweg, Gerbrand Bakker


De poëzie van Dickinson als voedsel voor verlossing.

Gerbrand Bakker staat bekend als een schrijver die de plattelandssfeer uitstekend kan weergeven. In deze roman die in Wales speelt is dat niet anders. De vaak genoemde kissing gates, die als overstap dienen om van het ene naar het andere weiland te komen, gelden daarbij als voorbeeld. In dit landschap is in de maand november een jonge Nederlandse vrouw neergestreken. Het blijft lang raadselachtig wat ze in haar eentje in Snowdonia uitvoert. Tussen neus en lippen door horen we dat ze als docente op de universiteit ontslagen is na een affaire met een eerstejaars student. Ze woont in het huis van een overleden mevrouw, leest de gedichten van Emily Dickinson en weet niet goed wat ze aanmoet met de schapen en de ganzen die op haar land lopen. Al snel komt er een schapenboer langs die vertelt dat de schapen van hem zijn en dat zij geacht wordt voor de ganzen te zorgen. Omdat de laatste in aantal afnemen, vermoedt ze dat er een vos in de buurt is. Ze timmert een gazen hok, maar tot haar teleurstelling willen de beesten er niet in. Verder vertoeft ze graag bij een stenencirkel in de buurt, waar dassen wonen. Ze wordt zelfs door een das in de voet gebeten. Daardoor moet ze naar de dokter in de dichtstbijzijnde plaats.

De belevenissen van de vrouw worden onderbroken door die van haar echtgenoot, een man die net als de vrouw lange tijd niet met naam wordt genoemd, waardoor een het verhaal een afstandelijkheid krijgt zoals wellicht past in een boerenmilieu. De man is niet echt overstuur van haar vertrek, maar wel boos over haar overspel. Uit wraak steekt hij papieren in haar werkkamer in brand en komt in aanraking met de politie. Het loopt met een sisser af. Hij houdt er zelfs een goed contact aan over met een agent. ‘Zou je mij een keer Anton kunnen noemen?’ vraagt de laatste op het eind, als die de afstandelijkheid misschien beu begint te raken. De man komt er al eerder achter dat zijn vrouw in hun woonplaats voor een ziekte in behandeling was. Het contact met zijn nogal volkse schoonouders in de hoofdstad is lauw. Zijn schoonmoeder geeft hem de schuld van de verdwijning van haar dochter, zijn schoonvader uit zich nauwelijks. 

Met deze ingrediënten probeert Bakker weer het hart van de lezer te veroveren. Anders dan in Boven is het stil lukt dat hem echter niet. De bedoeling van de vrouw om zich voor enkele maanden terug te trekken blijft lang raadselachtig en haar activiteiten - om de tuin te fatsoeneren, gedichten te lezen wel of geen eten te eten - worden erg uitgemolken.   

Datzelfde geldt voor het bezoek van de jongeman Brawden die in december met zijn hond Sam aan komt lopen. Deze student verkent routes voor een wandelgids, komt bij toeval bij haar terecht en blijft hangen. Ze verhult haar ware naam en stelt zich voor als Emilie, maar hij uit zich ook niet over zijn ware bedoelingen. Hun contact is daardoor zwaar van inhoud. De fysiek steeds afhankelijker vrouw is dubbel over zijn verblijf: soms wil ze hem weghebben, dan weer aanhalen. Als een hond.

De tekstfragmenten zijn kort en eindigen vaak met een statement: ‘Ze begon te huilen.’ ‘Ze vergat te eten.’ De zinnen in dit boek zijn toch al kort en suggereren een spanning, die niet wordt ingelost. Het blijft allemaal erg feitelijk en dat wordt vervelend, ook al is de afloop  ontroerend. Ook de dialogen zijn niet sterk. De schrijver kauwt veel voor en laat weinig aan de verbeelding van de lezer over.    

Hoewel ik een verhaal snel ongeloofwaardig vind als iemand van de andere sekse de hoofdrol speelt, had ik daar dit keer geen moeite mee. Dat pleit voor Bakker. Minder overtuigd was ik van wat hij met dit boek wil zeggen. De vrouw is afgestudeerd op Dickinson, maar vindt haar een mooischrijfster, iemand die nog nooit een steek van een bij heeft gehad. Dat is met haarzelf wel anders. Misschien heeft ze een omweg nodig om innerlijke vrede te vinden, want soms moet ze opeens huilen of denkt ze aan haar geesteszieke oom. Tenslotte gooit ze een  adorerende biografie over Dickinson in de vuilnisbak, maar om daarmee met het leven in het reine te komen vond ik als symboliek wel erg dun. Daar doen de mooie strofen van de dichteres aan het eind niet aan af. 


donderdag 9 juni 2011

De blik van Isabelle Huppert (2008), documentaire van Anne Andreu


‘Film is een intiem avontuur met jezelf.’

‘Actrices zijn prinsessen en soldaten.’ Met bovengenoemde uitspraak van Huppert (1953) begint de documentaire. Ze ziet een actrice als iemand die slapend door het leven maar aan de andere kant moet een actrice er ook flink tegenaan.

Het is vooral de eerste kant die de kijker te zien krijgt. De camera volgt Huppert, slenterend door Parijs en in een café waar ze de boekenrecensies leest, tijdens een fotoshoot en op de set van de film Un barrage contre le Pacifique (2007) waarin de rijstplantage van een Europese vrouw wordt overspoeld door de zee. Huppert wordt gefilmd door Andreu tijdens de opnames in een rijstveld en tussendoor beantwoordt ze vragen. Daarnaast zien we beelden van de vele films waarin ze speelde en fragmenten van oude interviews.

In de film waarmee ze doorbrak, La dentellière (1977), beleeft een jonge kapster een bestaande droom. Huppert werd aangemoedigd door haar moeder om te gaan acteren maar verder ging het vanzelf. Ze zegt dat ze moeilijk kan praten over de anekdotische kant ervan. Als ze weet waarom ze een film wil maken weet ze ook hoe ze het moet doen. Ik vond dat een hele verrassende uitspraak, die ook voor een schrijver zou kunnen gelden. De intentie gaat voor de uitvoering en volgt daaruit.

Het is niet zo dat ze goed lopende film beter vindt. Haar rol in La dame aux Camelias vond ze heerlijk om te spelen. Een rol is een voetspoor van een persoon die je intuïtief moet aanvoelen. Door de rol ontstaat er iets in haar, wordt er iets uit haar zelf naar boven gehaald, maar dat kan ook door het verhaal of de regisseur opgeroepen worden. Film is een intiem avontuur met jezelf en voor wisselende anderen, want niet elke film is voor iedereen geschikt.

Ze weet niet of een rol haar iets leert. Filmen is een manier van leven, zegt ze. Ze bereidt nooit iets voor, zoals Amerikanen vaak doen, maar oriënteert zich op de set. Ze heeft veel tijd tussen de opnamen en daarin leeft ze zich in. Ze blijft in het hier en nu. Men is van zoveel factoren afhankelijk en die kan men toch niet allemaal in de hand houden.

Ze identificeert zich nooit volledig met haar personage. Als ze een tragische persoon speelt komt er iets positiefs bij haar boven dat zo’n rol geloofwaardiger maakt. Bij acteren gaat het, zegt ze, om de blik. Ze is wat dat betreft onverzadigbaar. Bij een volgende film gaat het weer om een andere blik. Het is soms wel moeilijk om uit de sfeer van de film te stappen en weer in een andere tijd terecht te komen. Ze wordt aangetrokken door films, maar laat ze net zo gemakkelijk weer los en ziet haar levensloop niet als een worsteling, maar als een vormgeven aan vaste ideeën.

Chabrol is duidelijk haar lievelingsregisseur. Ze werkt graag met hem en voelt zich met hem een vlinder in een net, waarbij het net de camera is die haar worsteling observeert.
Godard zegt dat acteurs over een film moet nadenken en dat Huppert dat ook doet. Ze gaat niet uit van het personage maar van de situatie. Zelf zegt ze dat het om intuïtie gaat.
Pialat is heel erg op zoek naar het moment.

Ze zegt dat een acteur gemakkelijk vernederd kan worden. In La pianiste (2001) speelde ze een moeilijke rol van gekwelde pianolerares, maar ze werd beschermd door Haneke die een suggestieve manier heeft om een situatie duidelijk te maken.

Verder ondergaat ze een fotoshoot. Daarbij heeft ze het idee dat ze meer bekeken wordt dan tijdens filmopnames en ze speelt ook toneel, Quartett, een vorm van gekunsteld theater dat niet geschikt is voor iedereen. http://www.youtube.com/watch?v=QQfLUM7limQ/ Ze zegt dat de verlammende spanning van de eerste speelavond al snel plaats maakt voor plezier.

Dat laatste tekent misschien Isabelle Huppert: een vrouw die lichtvoetig door het leven wil gaan, die om zich heen kijkt en zich afstemt. Meer een prinses dan een soldate, maar dan wel een die vanuit de toppen van haar tenen leeft.

woensdag 8 juni 2011

Recensie: Rode handen (2006), Jens Christian Grondahl


Argeloze au-pair verwikkeld in politieke misdaad. 

Kort na het zien van de film Der Baader Meinhof Komplex (zie dit blog op 4 juni j.l.) viel mijn oog op de korte roman Rode handen, dat over ditzelfde onderwerp blijkt te gaan. Ik was benieuwd hoe een schrijver omgaat met deze thematiek. Of iemand iets meer over die tijd kan zeggen dan de algemeenheden die in de film de boventoon voerden. Grondahl (met een streepje door de o die ik op mijn toetsenbord niet kan vinden) slaagt daar zeker in.

Het beknopte maar zeer toegankelijke verhaal begint mooi met een jongeman die op het treinstation van Kopenhagen achter een loket voor hotelboekingen zit en een leuk uitziend meisje met een litteken in haar gezicht voor zich krijgt, dat een hotel zoekt. Ze draagt een plastic tas van een Duits warenhuis, maar blijkt een Deense en ze geeft de naam Randi Petersen op. Wat later vraagt zij hem de sleutel van haar kluis enkele dagen voor haar te bewaren. Als ze die niet komt ophalen gaat de jongen uit op onderzoek. In het hotel dat hij voor haar heeft geboekt is ze na één nacht niet meer gezien. Hij opent de kluis en ontdekt dat de tas vol zit met Duitse bankbiljetten. Later neemt ze weer contact met hem op. Ze rookt een sigaret van het Duitse merk Rote Hände en zit dringend verlegen om een slaapplaats voor enkele nachten. Hij kan haar verzoek niet weigeren en neemt haar mee naar zijn kamer. Als zij ontdekt dat hij in haar paspoort heeft gezien dat zij niet Randi maar Sonja heet, neemt ze de benen.

Pas vijftien jaar later ziet hij haar weer. Hij is bijna veertig en getrouwd, maar de vrouw intrigeert hem nog steeds. Hij herkent haar aan haar litteken als ze in Kopenhagen in een viswinkel staat. Hij volgt haar naar haar huis dat niet ver van zijn eigen huis ligt. Hij schaduwt haar en komt erachter dat ze getrouwd is. Uiteindelijk neemt hij het initiatief tot contact met haar. Zijn interesse in haar gaat zo ver dat hij tegen zijn vrouw zegt dat hij een ander heeft en dat het tot een echtscheiding komt.

We horen wat er eerder met Sonja is gebeurd aan de hand van wat ze aan de man heeft verteld: ze heeft na de middelbare school een jaar als au-pair bij een gezin in Frankfurt gewerkt en aan het eind van die termijn leerde ze Thorwald kennen, die haar meenam in zijn BMW, een Baader Meinhof Wagen, zoals hij die noemde, naar een gekraakt pand waar ze Angela ontmoette, die erg afstandelijk tegen haar deed. Sonja voelde het verdriet van Thorwald en wilde zich graag aan hem geven. Ze ontdekte pas later, dat zij voor de RAF werkten. Ze werd ingeschakeld bij een bankroof, wist niet dat daarbij een agent werd gedood en is daarna met het geld op de trein gezet.

De man wendt zich tussendoor tot de lezer met reflecterende opmerkingen, zoals: ‘Ze herinnerde zich die zomer alleen in afzonderlijke beelden en sequenties, met gerafelde uiteinden. Het was moeilijk voor haar om de volgorde ertussen te bepalen of wat ze verbond, en wat ik hier weergeef is iets als een poging tot reconstructie van haar eigen onzekere verhaal.’

Door deze constructie schept Grondhal ruimte, waarmee hij de lezer nieuwsgierigheid houdt. Hetzelfde gebeurt door zijn opmerking dat hij veel ook pas later van haar hoort. Het is gedurfd dat hij het verhaal op twee derde laat stilvallen. Het verhaal lijkt afgelopen maar krijgt nog een aardige staart als hij met Sonja later naar Duitsland gaat om het proces tegen Thorwald en Angela bij te wonen.

Grondahl (1959) weet wel hoe hij een verhaal moet opbouwen. Hij heeft de juiste ingrediënten in huis gehaald en maakt daarvan een mooi mengsel van spanning en beschouwing, actie en reflectie, dat zich ook goed zou lenen om verfilmd te worden.

De mooiste rol is van Sonja, een personage dat Grondahl echt tot leven brengt. Ik zie haar levendig voor me als ze nog een paar dagen alleen is in het grote huis van de familie die op vakantie is. Ze zit aan de rand van het zwembad, verkleedt zich af en toe in de jurken van de vrouw des huizes of loopt naakt rond en ze weet niet goed wat ze verder met haar leven moet aanvangen. Ze heeft weinig zin om terug te gaan naar haar ouders en zich in te voegen in het gareel.
‘Ze hoorde haar moeder. Opleiding, werk, man, gezin, huis. De woorden kwamen haar voor als poppenmeubels in een poppenhuis. Ze paste niet in die woorden en dan deed het er eigenlijk ook niet toe of ze een goede of een slechte opleiding kreeg, een groot of een klein huis, een mooie man of een lelijke.’
Ze werd geïntrigeerd door de leuze Es muss alles anders werden die ze ergens op een muur had zien staan, maar de revolte van de jaren zestig was langs haar heen gegaan. Ze hoefde niets van zichzelf. Ze droomde ervan louter aanwezigheid te zijn. Met die wens van Sonja verheft het boek zich ver boven de politieke werkelijkheid van toen en nu. Grondahl is zijn tijd vooruit. Leest die man. Of anders in ieder geval de lyrische beschouwing van Zeeman die ingaat over het filosofische karakter van het boek.  http://kunst.volkskrant.nl/boeken/recensie/9789029077811/rode_handen/grondahl/   


dinsdag 7 juni 2011

Recensie: Het graf van de voddenraper (2010), Bart Vercauteren


Grafdelver begraaft zich in zijn werk.

Het leven is lijden. Iedereen krijgt daarvan zijn deel, maar sommigen meer dan anderen. Dat geldt zeker voor de inwoners van het Belgische Mortsel. Het graf van de voddenraper heeft niet voor niets als ondertitel Mortsels requiem.
Hoofdpersoon René is een oudere grafdelver, die bezig is met zijn laatste graf, dat van de voddenraper van Mortsel. Hij herinnert zich de man, Omer geheten, als hij door de straten trok met zijn twee zonen. René zat achter het raam van het café en keek geboeid toe. Terwijl anderen hun neus ophaalden voor zo’n voddenboer, zoals die in Nederland heet, bewonderde René het doorzettingsvermogen van Omer die uit een naburige plaats kwam en voor de oorlog groente in Mortsel verkocht. Een van diens zoons deed hem sterk denken aan zijn eigen zoon Bertje, die met bijna duizend anderen, op tweejarige leeftijd omkwam tijdens een bombardement van de geallieerden in 1943 op een Vlaamse munitiefabriek. Zijn dood is hem altijd blijven kwellen, vijfenveertig jaar lang.

De zoon van de voddenraper, Gert, komt bij hem staan aan het gedolven graf voor zijn vader en de grafdelver en de zoon raken met elkaar aan de praat. René verneemt over parallellen tussen de voddenraper en hemzelf. Pas op het eind van het boek treffen de twee elkaar weer. Daartussenin vertelt René ons over de ziekte van zijn vrouw, zijn werkzaamheden in de bakkerij van zijn schoonvader en de relatie met zijn ouders: zijn vader die in dienst was bij de gemeentewerken, opkeek tegen mensen met een eigen zaak en graag wilde dat zijn zoon een eigen bakkerij zou beginnen. 

Het is vooral het Vlaams dat het verhaal zo mooi maakt, misschien ook omdat het soms raden is naar de betekenis, zoals in de zin: ‘Dan loopt ge tenminste niet achter de haag, zegt de moeder als René dat hij in de bakkerij van zijn schoonvader gaat werken. Ze doelt waarmee ongetwijfeld op de werkzaamheden van haar man, maar het is wel verrassend.
De taal die Vercauteren gebruikt resoneert vanuit de diepte. Hij treft de juiste toon en geeft de pijn waarmee het moeizame verwerken van verdriet in het hoofd van René gepaard gaat onverbloemd weer:
‘Ik zie het flitsen en het gele licht, ik hoor het knallen, en ik voel het trillen. Het gaat nooit over. Dit is geen herinneren, het is altijd opnieuw beleven.’

René weet er niet met anderen over te praten, hij heeft het weggestopt en probeert de schaamte weg te drukken door graven te delven.
‘Ik was begonnen aan die eindeloze puzzel die verdriet, afkeer en schaamte deed uitmonden in diepe leegte: het enige waar ik de volgende vijfenveertig jaar mee zou kunnen leven.’
Hij heeft nadien nooit meer echt geleefd, schuldig als hij voelde. Alleen in bad kan René zich nog openstellen voor de pijn. Zijn grillige ziel is als een nukkige vrouw die verleid wil worden. Hij stelt zich dan voor dat hij contact heeft met zijn zoon, die hem door de narigheid gidst.

De lezer wordt in stapjes ingevoerd in het drama dat René heeft meegemaakt. Eerst in grote lijnen, daarna in detail. De herinneringen van René, die eerder belevenissen genoemd moeten worden, schieten, zoals dat met verwerken gaat, heen en weer in de tijd. Helaas raakt het verhaal daardoor verbrokkeld en leest het niet lekker door omdat de lezer vaak moet achterhalen in welke tijd zich een fragment afspeelt.

Het is jammerlijker dat op het eind te veel herhaald wordt. Het verder zeer verdienstelijke debuut had ook een sterker afloop verdiend dan datgene wat Vercauteren de lezer biedt. Daarmee was het een nog meer op maat geschaafd flonkerend kleinood geworden dat nu wat onaf blijft liggen tussen al die andere Vlaamse juweeltjes zoals van Joris Note en Leo Pleysier.

aangepast 7 juni 12:53 uur

maandag 6 juni 2011

David Pefko over Het voorseizoen, VPRO-boeken 5 juni 2011


Wim Brands begint in deze laatste reguliere uitzending van dit seizoen over de half Griekse achtergrond van David Pefko. Omdat hij een Griekse vader heeft, kwam hij in zijn jeugd al vaak in Griekenland. Hij woonde tussen 2007 en 2009 nabij Athene en schreef daar twee romans: Levi Andreas (zie voor mijn bespreking 13 maart op dit blog) en Het voorseizoen. Over zijn debuutroman zegt hij dat die uit twee verhalen bestaat die hij heeft samengevoegd, maar Brands gaat daar niet op in. Hij vraagt dieper naar de reden waarom Pefko Amsterdam inruilde voor Griekenland, maar Pefko geeft daarop geen duidelijker antwoord dan dat hij de hoofdstad beu was, dat hij het allemaal wel kende en gezien had. Hij verbleef in Griekenland bij familie, deed eerst een jaar niets en toen zijn geld op was ging hij aan het werk. Hij was niet serieus met een roman bezig, maar terwijl hij noodgedwongen binnen zat omdat het – heel bijzonder voor het Griekse klimaat - buiten sneeuwde lukte het opeens.

Als vanzelf komt hij op Het voorseizoen, dat over een Engelse politieman Steve Mellors uit Leicester gaat, die na zijn echtscheiding aan lager wal raakt. Pefko kwam op het thema voor dit boek toen hij in de meimaand, in het voorseizoen dus, op Kos als ober werkte, nadat hij voor de functie als gastheer gezakt was, omdat hij niet grappig kon zijn. Op Kos wonen veel Engelsen, zo schrijft Pefko ook in zijn boek, die in hun eigen land iets misdaan hebben en zich daar niet meer kunnen vertonen. In een bar zag hij Steve, die ook werkelijk zo heette en die de hoofdpersoon werd in zijn boek. Steve was een grote dikke kale man uit Leicester in een bermuda en een voetbalshirt, hoewel hij niet veel om de voetbalwedstrijden gaf die die maand vaak in de bar op de televisie werden uitgezonden. Hij dronk liever bier en praatte met zijn vrienden. Pefko heeft hem zelf nooit gesproken maar luisterde naar de gesprekken over moestuinen en de criminele wereld en kwam zo aan materiaal voor zijn boek.   

Brands begint over de film Taxi Driver waar vaak in het boek aan gerefereerd wordt. Pefko zegt dat hij die film zeven of acht keer heeft gezien en dat de belevenissen van taxichauffeur Travis Bickle, die net als Steve Mellors een hoertje redt, heel mooi in zijn verhaal pasten.

‘Waarom neem je eenzame dwaas als Mellors als hoofdpersoon?’ vraagt Brands.
Pefko vond het interessant iemand te beschrijven die mislukt. Dat was een thema dat hem wel lag. Hij had het al in zijn hoofd een roman te schrijven over een man die aan de gewone, geaccepteerde lusten van het leven verslaafd is: drank, eten en (internet)seks.

Brands onderkent dat Mellors geen onaardige man is, dat hij geen kwaad in de zin heeft maar wel erg eenzaam is.

Pefko zegt dat zo’n man, die het goede wil maar het verkeerde doet, nog niet vaak beschreven is.

Brands gaat door op het prototype van de eenzame loser, die gemakkelijk radeloos kan worden en gekke dingen kan gaan doen zoals de schutter in Alphen aan de Rijn.

Pefko ziet dat minder somber in. Hij denkt niet dat Steve voor zijn opvattingen wil sterven en heeft de hoop dat het goed met hem komt.

‘Was je wel eens bang, terwijl je het boek schreef?’ vraagt Brands. ‘Nee, nooit,’ zegt Pefko. Het is ook een rare vraag, voortkomend uit de veel te sterke nadruk op de wanhopige loser. Steve Mellors is eerder een vadsige man die door zijn advocaat naar Kos is gestuurd om verdere problemen in Engeland te voorkomen. Op Kos legt hij een moestuin aan en neemt een straatkatje bij zich in huis.




   
  

zondag 5 juni 2011

Theaterrecensie: De meeuw (1896), Anton Tsjechov, regie Gerardjan Rijnders


Hartstochtelijk drama rond een onbereikbare liefde.

Bij binnenkomst in de grote zaal van het Nieuwe de la Mar wordt men meteen betrokken bij de familie, die - met ieder die daar bij hoort - ongedwongen rond een grote tafel zit. Die bevindt zich in het woonhuis van het, aan een meer gelegen, landgoed van de oude staatsraad Sorin. Titus Muizelaar, die de rol van dokter zal vervullen moet af en toe hartelijk lachen om een opmerking van dees of geen, een jong acteur zwaait naar bekenden in het publiek en steekt zijn duim op alsof hij hen succes wenst met de voorstelling, anderen zijn bezig met de bak waaruit als overgang van het derde naar het vierde bedrijf esdoornzaden o.i.d uit de lucht tikkend op de vloer zullen vallen om de barre winter aan te geven. Het oogt rommelig maar levendig. In die licht verveelde - misschien moet je zeggen plattelands- sfeer voelt de toeschouwer iets tot ontbranding komen.

Van het ene en andere moment gaan de zaallichten uit en is iedereen verdwenen, op een jonge onderwijzer na die in het gevlei probeert te komen van een in zwart geklede jonge vrouw (rechts op de foto) , die aan de tafel is overgebleven. Die vrouw, Masja, de dochter van de rentmeester, heeft haar zinnen echter gezet op Kostja, de zoon van de gevierde actrice Arkadina (tweede van links) die samen met haar geliefde, een beroemd schrijver Trigorin, de zomer op het landgoed van haar oudere broer Sorin (geheel links) doorbrengt.

Dit begin is tekenend voor de vele moeilijke liefdesverhoudingen in de familie en wat eraan hangt. De onbereikbare liefde is de grote gangmaker. Het meest treffend komt die tot uiting in de figuur van de lieftallige blondine Nina (tweede van rechts) die vrij als een meeuw op een naburig landgoed woont en optreedt in een experimenteel toneelstuk van Kostja dat voor de familie aan het meer wordt opgevoerd. Omdat zijn moeder en Trigorin de draak ermee steken, vlucht Kostja weg.

Kostja heeft een oogje op Nina en doodt zelfs een meeuw voor haar om zijn ernst kracht bij te zetten, maar Nina is begeesterd door Trigorin. Nina vraagt hem in een persoonlijk gesprek hoe het is om beroemd te zijn. Trigorin zegt dat het een dwangneurose is om altijd maar te moeten schrijven maar Nina zou er alles voor over hebben om beroemd te zijn. Trigorin is weg van het jonge frisse blaadje en zegt dat hij graag in haar huid zou kruipen om te ervaren hoe dat is. Hij zou daartoe het liefst langer op het landgoed blijven, maar Arkadina wil daar niets van weten, al komt zij daar, halfhartig als ze is, weer op terug als Trigorin haar zin geeft. Trigorin wordt echter verlost van een keuze omdat Nina aan het eind van de zomer besluit ook naar Moskou en bij het toneel te gaan.

In het vierde en laatste bedrijf horen we hoe het haar vergaan is. Ze is zwanger geraakt van Trigorin, het kind is dood gegaan en ze een middelmatig actrice in de provincie geworden. Ze keert in witte kleren terug naar het landgoed, ziet Kostja die vertwijfeld aan een tekst werkt en is duidelijk in de war en zegt verschillende keren dat ze een meeuw is. Ze is nog steeds verliefd op Trigorin, die op dat moment ook weer met Arkandina op het landgoed is omdat haar broer er slecht aan toe is. Nina keert zich af van Kostja, die daarna genoeg heeft van het leven.

Er gebeurt heel veel. Er valt veel te genieten. Bijvoorbeeld als tijdens een samenspraak tussen Nina en Kostja over het experimentele toneelstuk de vrouw van de rentmeester (in het midden van de foto) de glazen volschenkt met wodka en daarbij slokjes neemt uit glazen die ze te vol heeft geschonken. Haar dochter Masja raakt overigens ook aan de drank nadat ze toch maar heeft gekozen voor een leven met de onderwijzer.
Er wordt nagedacht over toneel, vooral door Kostja, die de, door zijn moeder en haar vriend uitgedragen oude vormen, wil vernieuwen.
Er is vaart. Onder andere als de rentmeester in een woedende bui, omdat hij wagens moet reserveren voor de familie terwijl hij die nodig heeft voor de roggeoogst, een zak rogge over de tafel smijt.
Er is humor. De oude Sorin, die zijn leven mislukt ziet omdat hij noch schrijver noch echtgenoot is geworden speelt een prachtrol, net als de dokter die voor elk probleem valeriaan als oplossing roept. Helaas vond de invulling van de rol van Trigorin minder overtuigend. Hij deed me eerder aan een sportschoolhouder denken dan aan een beroemd schrijver, maar verder is het toneelstuk zeer overtuigend. 

Dit was nog maar de eerste van drie toneelstukken van Tsjechov die door Gerardjan Rijnders bewerkt en geregisseerd worden en waarbij veel dezelfde acteurs zich, alsof het een familie is, bij hebben aangesloten.

aangepast 5 juni 20:45 uur

zaterdag 4 juni 2011

Filmrecensie: Der Baader Meinhof Komplex (2008), Uli Edel

Een platte actiefilm over een radicaal politieke beweging.


O Lord wont you buy me a Mercedes Benz. http://www.youtube.com/watch?v=C-GFqhCq2HA/

De film begint veelbelovend met dit lied van Janis Joplin, dat tekenend kan worden genoemd voor de jaren zestig, waarin de jeugd zich verzette tegen het materialisme en de oorlog in Vietman. Er komen ook televisiebeelden in voor uit die roerige jaren. Die van de studentendemonstraties maken minder indruk, misschien omdat die al zo vaak vertoond zijn, maar wellicht nog meer omdat de manier van actievoeren naïef en achterhaald is. De brutale reacties van Baader en Ensslin later tijdens hun proces in de rechtszaal doen niet vrijgevochten, maar puberaal aan.

De eerste filmbeelden van een knus gezinnetje aan een zomers Duits naaktstrand zijn fraai. De twee kleine meisjes hollen over het zand naar hun moeder die een tijdschriftartikel leest over de sjah van Perzië.
‘Mooie vrouw,’ zegt een van de dochters over de vrouw van de sjah.
‘De man hakt mensen het hoofd af,’ roept de vitale vader Klaus die uit zee komt en zijn haren droogt.

Al gauw blijkt de vrolijke moeder van dit gelukkige zomerse gezinnetje de journaliste Ulrike Meinhof, die zich zou ontwikkelen tot een van de theoretici van de RAF, de Rote Armee Fraktion, al horen we in de film weinig over de denkbeelden. Meinhof schrijft een kritisch artikel over het staatsbezoek in de krant, dat haar man haar op een tuinfeest laat voorlezen, hetgeen wat gemaakt aandoet.

Het staatsbezoek van de Sjah vormt een belangrijke aanleiding tot het ontstaan van de Baader-Meinhof groep. De rellen van 2 juni 1967 waarbij Benno Ohnesorg door politieman Kurras werd doodgeschoten en die nogal uitdrukkelijk verbeeld worden, vormen een lont in het kruitvat. Door het Springer krantenconcern wordt de schuld in de schoenen van de studenten geschoven.

De camera verplaatst zich van de rellen naar het domineesgezin van Gundrun Ensslin die met haar vriend Andreas Baader op de bank zit. Gundrum praat fel tegen haar vader in over de imperialistische politiek van Amerika, terwijl de moeder hun kind vasthoudt.
De dominee weet weinig tegen zijn dochter in te brengen, staat op en zegt dat hij naar de kerk moet, maar voegt zijn dochter en haar vriend in de deuropening toe dat ze wel eens mogen trouwen.

De figuur van Baader is denk ik nogal eenzijdig neergezet. Ik neem aan dat de leider van zo'n radicale beweging enig charisma heeft, maar dat kon ik niet in hem ontdekken. Als hij binnenkomt in de kelder waar men secuur een bezinebom vervaardigt, neemt hij het blik over en vult de fles slordig bij. Hij zakt op de bank en toont zich onverschillig over de mogelijke gevolgen. Als er doden vallen zullen alleen de krantenkoppen groter zijn.

In de hal van de universiteit houdt Rudi Dutschke een toespraak uit solidariteit met het Palestijnse en Vietnamese volk. Het is tenenkrommend om te zien hoe de hele zaal de naam van Ho Tsji Minh scandeert. Veertig jaar later weten we dat de revolutie zo niet werkt.
Ulrike is als journaliste bij de bijeenkomst. Haar radicalisering heeft, zo zien we vlak daarop, behalve met de politieke ontwikkeling ook te maken met het vreemdgaan van haar man Klaus.

De rest van de film kent een nogal voorspelbaar scenario met veel schieten, de moorden op Buback, Ponto en Schleyer, de opsluiting in Stammheim en de processen. Een nieuwe invalshoek wordt niet geboden. Hoewel de jaren zestig en zeventig goed worden gedocumenteerd, vergeet men andere RAF-leden met name te noemen, zoals bijvoorbeeld de jonge vrouw met wie Baader en Ensslin op een terras in Italie zitten nadat ze gevlucht zijn na een aanslag op het Springer concern.

Bruno Ganz als Horst Herold, een hoge piet in het Duitse bestuur, lijkt te zeer op zijn rol als Hitler in Der Untergang (2004), om geloofwaardig te zijn. Producent Eichinger, las ik, doet voornamelijk actiewerk, ook in Hollywood, en produceerde eerder Der Untergang. Met weemoed dacht ik terug aan de fijngevoelige films van Margarethe von Trotta.

Zie voor de trailer: http://www.youtube.com/watch?v=WAyCi4cObmI’/

aangepast 7 juni  9:44 uur