Welcome, reader! According to Antony Hegarty in this second decade of the new century our future is determined. What will it be? Stays all the same and do we sink away in the mud or is something new coming up? In this blog I try to follow new cultural developments.

Welkom, lezer! Volgens Antony Hegarty leven we in bijzondere tijden. In dit tweede decennium van de eenentwintigste eeuw worden de lijnen uitgezet naar de toekomst. Wat wordt het? Blijft alles zoals het is en zakken we langzaam weg in het moeras van zelfgenoegzaamheid of gloort er ergens iets nieuws aan de horizon? In dit blog volg ik de ontwikkelingen op de voet. Als u op de hoogte wilt blijven, kunt u zich ook aanmelden als volger. Schrijven is een avontuur en bloggen is dat zeker. Met vriendelijke groet, Rein Swart.

Laat ik zeggen dat literaire kritiek voor mij geen kritiek is, zolang zij geen kritiek is op het leven zelf. Rudy Cornets de Groot.

Do not go gentle into that good night, Old age should burn and rage at close of day; Rage, rage against the dying of the light. Dylan Thomas.

Het is juist de roman die laat zien dat het leven geen roman is. Bas Heijne.

In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God. Johannes.



zondag 29 april 2012

De vrijheid van de kunst


Schreeuw van de vrijheid

 Het is bijna mei, tijd om te herdenken dat we ooit bevrijd zijn en tegelijk een oproep na te denken over de betekenis van vrijheid.
In het kader van dit blog ook over de vrijheid van de kunst en in het bijzonder die van de literatuur. Het is een weldaad om te kunnen schrijven wat men wil zonder bang te hoeven zijn om opgepakt te worden (al moet je het natuurlijk niet zo bont maken als publicist Micha Kat). Onze eindeloze vrijheid staat ver af van wat Nadjezjda Mandelstam schreef over de toestand waarin kritische schrijvers na de Russische revolutie verzeild raakten (zie mijn blog van 8 april j.l.).

Waar betekent de vrijheid om zichzelf uit te kunnen spreken, waar dient die voor? Het was een vraag die Alfred Kazin in de jaren zestig stelde in het artikel The function of criticism today dat gaat over de functie van de roman (zie mijn blogs van 15 en 16 januari 2011). Een vraag die mij, nadat de New York Times haar nieuw leven inblies, niet meer losliet. Hoe kan de vrijheid het best gediend? Welke inspanning die vraagt, als je tenminste net ik van mening ben dat vrijheid niet komt aanwaaien of dat die met bandeloosheid van doen heeft, maar dat je er iets voor moet doen.Schreeuw van de vrijheid, schilderde Karel Appel.

Als recensent beoordeel ik literaire boeken maar volgens welke maatstaven doe ik dat? Waarop dient de literaire kritiek zich te richten?

Ik stuitte laatst op het Volkskrant-artikel Er is altijd een putje waar je in tuimelt van 20 december 2002 van Paul Depondt over de Vlaamse dichter en schrijver Stefan Hertmans (1951), die in zijn essaybundel Het putje van Milete (2002) ingaat op een uitspraak van Martin Walser, namelijk dat de taal van de roman boven die van het argumentatieve vertoog staat, omdat dat laatste niet geschikt is om de waarheid van ervaringen in uit te drukken.
Hertmans heeft tijdens het schrijven altijd de stelregel van Paul Celan in zijn hoofd om het ja niet te scheiden van het nee.
‘Je hebt altijd iets dat je verdonkermaant, als je stellig probeert te zijn.’ Tegelijk vindt hij dat je moet durven pijnlijke vragen te stellen en het risico te lopen daarin verkeerd begrepen te worden.
‘Ook door jezelf verkeerd begrepen te worden. Dat is voor mij het verschil in een essay in de ware zin van het woord, in de traditie van Montaigne, dat je durft aan iets te beginnen waar je misschien mee in verlegenheid zult dreigen te komen met je eigen standpunten.’
Het schrijven van Hertmans is een weefsel, het zijn hernemingen, met variaties. ‘Een romancier schrijft romans en heeft vaak ook het gevoel dat al zijn romans een stuk van zijn leven vertegenwoordigen, dat geldt ook voor mijn essays. Het is de roman van het denken die je schrijft, daarin komen motieven, ik bots weer op dat thema waar ik al jaren mee worstel, dat brengt zoveel woorden mee, dat moet ik maar weer eens opschrijven, en door die woorden op te schrijven verschuift het weer een centimeter, en had ik het niet opgeschreven dan was het niet opgeschoven.’

Mooier kan het niet gezegd. Literatuur als neerslag van ervaringen, die de schrijver altijd tastende, op zoek probeert over te brengen, terwijl hij of zij anderzijds niet te beroerd is daarvoor uit te komen. In die geest denk ik na over literatuur. Als lezer weet ik ervan. Ik ben nieuwsgierig. Naar ideeën, naar ervaringen van de ander, ik wil in een onbekende wereld meegesleept worden. 
Ik wil niemand een strobreed in de weg leggen, maar ik ga er vanuit dat vrijheid en engagement op elkaar betrokken zijn, dat ze niet tegenstrijdig aan elkaar zijn, maar elkaar vooruithelpen. Schrijven is het summum van vrijheid. Een bevrijding uit dwingende kaders. Een her-denking van het verleden en daarmee een vlucht vooruit. Kunst en engagement horen bij elkaar, liggen in elkaars verlengde, het aangename en het nuttige gaan een pact aan met elkaar. Literatuur is niet louter een spel zonder maatschappelijke impact. Kunst als verheviging van de werkelijkheid toont iets van het menselijk streven en het menselijk tekort. Vooral begin mei. 

Recensie: Slopers (2012), Stijn van der Loo





Aards drama over twee broers.

Vlaamse auteurs staan bekend om hun aardse beschrijvingen. Hugo Claus en de zijnen weten zich wel raad met een plastische weergave van de werkelijkheid. Die manier van schrijven is ook in Nederland doorgedrongen. Het kan niet anders dan dat een zuiderling besmet is geraakt met deze pure verteltrant. De Eindhovenaar Stijn van der Loo schetst in zijn roman Slopers een indringend beeld van een sloopbedrijf in het dorp Mortel, vlak bij de Belgische en Duitse grens. Het is de tijd van de wederopbouw, toen het leven nog veel aardser was. Dorpse figuren als de pastoor, de dokter de politie-agent, de aannemer Perrer en waard van De Gouden Leeuw bepalen de gang van zaken in het dorp.

Er heerst een grote tegenstelling tussen de kleigrond waarop Mortel gebouwd is en het zanddorp aan de andere kant van de rivier. De rivaliteit tussen de mensen van de klei en van het zand is groot. De gebroeders Pek hebben een sloopbedrijf in Mortel. Een van hen treedt op als de ik-figuur, de ander staat als Broer te boek. Ze schelen slechts negen maanden en zijn al vroeg in hun leven op eigen benen komen te staan: vader liep in de oorlog over naar de andere kant, moeder stierf na de oorlog in het ziekenhuis aan kanker. Aannemer Perrer die in het dorpscafé klussen aanbesteedt, is niet te beroerd de schooiers werk te geven. Hij heeft dat de moeder beloofd. Daaruit komt het sloopbedrijf voort met helpers die zo uit het leven gegrepen zijn: Volcker met zijn litteken in zijn gezicht, de loeisterke Vollemondt die zelf zure wijn maakt (en drinkt) en de zwakbegaafde Tinus die een pony bezit, waarmee de muren worden omgetrokken.

De broers zijn, net als de klei en het zand, heel verschillend. De ik-figuur is de verantwoordelijke. Na zijn geboorte in de couveuse gelegd en heeft daardoor moederliefde gemist. Hij heeft de leiding over het bedrijf, want hij is de enige die zich niet laat leiden door zijn driften. Broer is een een losbol. Hij staat op het dak van een huis dat gesloopt wordt en springt er op het laatste moment af en wordt daarom ook wel een dakruiter genoemd. Broer heeft vriendinnen die hij meeneemt naar de slaapkamer die na de dood van moeder speciaal voor meisjesbezoek wordt gereserveerd, de ik-figuur heeft nog nooit een meisje gehad. Hij ziet in de ogen van zijn broer jongemeisjesslaapkamergeluk. De broers slapen op twee tuinstoelen naast de kachel in de woonkamer en onderhouden een haat liefde verhouding met elkaar.

Het verhaal heeft vaart, kracht en sfeer. Heden en verleden worden op een organische manier door elkaar heen gemengd. De modder waarin ze rondstappen vermengt zich met het bloed van vechtpartijen. In de rauwe werkelijkheid van de jaren vijftig moet hard gewerkt worden, tenminste door het minder ontwikkelde deel van het volk.
Het verhaal loopt naar de kermis toe, die een ode is aan de bevrijding, maar vooral een gelegenheid voor boerenzoons uit Mortel en omgeving om eens flink de bloemetjes buiten te zetten. ‘De kermis, die jaarlijkse herdenking van onze bevrijding, van wie we zijn, van wat het lot ons heeft toebedeeld, in welke ploegendienst we moeten rondsakkeren, op welke grauwe akker, voor ons een handjevol centen, dat we dan met een groots gebaar stukslaan in De Gouden Leeuw, want pas op, het is feest, er wordt niet gekeken op eentje meer of minder… We laten ons rondzwieren, vollopen, en het eind van het liedje is dat we op de vuist gaan, voor een akkefietje, voor een meisje.’

Als de kermis eenmaal begonnen is, wordt daarop nog eens flink voortgeborduurd: ‘De kinkels hebben zich in hun zondagse pak gehesen, al is het pas vrijdag. en zullen daar niet meer uit stappen tot zondag vlak voor de biecht, en liters drank verder. Hier zal wat moed worden ingezopen, voor het jaarlijkse bal, de kans van een boerenzoon op een meid, op een toekomst, het is die droom waarop de kermis tiert, waarop De Gouden Leeuw tiert, waarop het geld rolt. De waard poleert gelaten zijn glazen en velt geen oordeel.’

Mensen zijn driftmatige wezens die soms moeten kunnen uitspatten. In deze entourage voltrekt zich een drama tussen de broers. Helaas is het eind wat overdadig. De ik-figuur slaat op de psychologische toer. Zijn moralistische beschouwingen doen afbreuk aan de levendige schets. Overdaad schaadt, ook in een roman van vlees en bloed.

zaterdag 28 april 2012

Sherko Fatah over We gaan als het donker wordt, VPRO Nieuwkomers, 22 april 2012


Taal als brug.

Wim Brands knoopt zijn sjaal weer eens om en vertelt dat immigratie soms in de nieuwe wereld begint en dat men daar de oude herontdekt en dat we in deze aflevering zien hoe men zich het nieuwe land kan eigen maken.

Sherko Fatah (1964) beschrijft in zijn boek We gaan als het donker wordt (2010) de radicalisering van Kerim, een Koerdische vluchteling die in Berlijn radicaliseert.
Fatah loopt met Wim Brands naar de Al Nur moskee op een bedrijventerrein. Kerim denkt dat hij daar zijn vaderland weer kan vinden, nadat de relatie met zijn vriendin op niets is uitgelopen. Het geloof maakt het leven overzichtelijk, de ideologie vereenvoudigt, zegt Fatah.

Fatah neemt Brands mee naar Kreuzberg, een vertrouwde wijk in het grote Berlijn waarin nog samengeleefd wordt. Ze nemen plaats op een bankje op een pleintje waar kinderen spelen en met winkels in de buurt. Kerim woont in Kreuzberg bij een oom.

Fatah kwam zelf in 1975 naar Oost-Duitsland. Zijn vader was een migrant, hij niet. Zijn vader was politiek actief voor de PKK. Fatah toont een foto van hem in gevechtstenue en een paar jaar later in een net pak. Dezelfde man in een geheel andere omgeving. Zijn vader wilde zich aanpassen. Hij trouwde met een Oost-Duitse en had een status aparte waardoor hij vrij kon reizen en een westerse auto, een Taunus, voor de deur had staan.

Ze rijden door het voormalige Oost-Berlijn. Fatah wijst op de kleuraccenten en zegt dat vroeger daar alles grijs was. Hij mist de DDR niet. Ze bezoeken een monument voor de gevallen soldaten. Het is alweer vijfentwintig jaar geleden dat hij daar was. In de DDR was het een heiligdom. Met zijn vader reisde hij naar Koerdistan en Bagdad. Fatah zegt tegen Wim Brands dat hij blij was dat hij nog een andere wereld had.

Zijn vader was socialist, Kerim een islamist. Volgens Fatah vindt een zwak persoon zijn identiteit bij een ideologie. Veel islamisten zijn kortzichtig, maar dat geldt ook voor orthodoxe joden en communisten.

Fatah en Brands lopen naar een gebouw met een bibliotheek in de wijk Wahnsee waar Fatah schrijver werd. Hij is een Duitse schrijver omdat zijn werk door deze cultuur bepaald wordt. Zijn Koerdische achtergrond vormt de context. Hij beseft dat het moeilijk is voor een immigrant om zich aan te passen. Daarom zoekt die in het nieuwe land meteen zijn eigen groep op, maar dat leidt tot isolatie en is geen oplossing. Die problemen komen op het ogenblik naar de oppervlakte. Taal is belangrijk. Taal staat voor de culturele ruimte, wat dat betreft zou Fatah het goed kunnen vinden met Lodewijk Asscher (zie mijn blog van 21 april j.l.).

De mannen bezoeken een asielzoekerscentrum en horen van een Iraniër, die zelf al twaalf jaar in Duitsland is en wiens broer en gezin net aangekomen zijn, dat hij het geluk nog niet gevonden heeft. Vanwege zijn achtergrond wordt hij gediscrimineerd. Fatah kent de afschuw van de Duitsers. Ze zijn bang voor vreemdelingen, bang dat hun wereld ten onder gaat. Hij denkt dat dat wellicht komt omdat Duitsland nooit kolonies heeft gehad. Brands had daar wel op in kunnen gaan en zeggen dat het in Nederland niet anders is en dat wij wel kolonies hebben gehad. In ieder geval is Fatah ontdaan dat taal toch niet genoeg is. Hij is er niet trots op een Duitser te zijn.   

vrijdag 27 april 2012

Zwarte soldaten (2011), documentaire van Joost Ceelen


Verhalen van foute mannen

In Zwarte soldaten, dat als ondertitel heeft Nederlanders in de Waffen SS spreekt Joost Ceelen met zes mannen die allemaal de verkeerde kant kozen in de oorlog. Hun reacties zijn heel verschillend, van boos tot beschouwend en van egoïstisch tot rancuneus. De mannen vertellen hun eigen verhaal. Af en toe stelt Joost Ceelen een vraag om duidelijk te krijgen. De verhalen worden afgewisseld met archiefbeelden.

Jan (geboren in 1922) was recruut in kamp Amersfoort. Hij liep daar patrouille, maar weet zich details niet meer te herinneren. Hij kwam uit Wieringen en werd gegrepen door een oproep in Volk en Vaderland voor Germaanse jongens. Hij voelde zich een echte Germaan. Tegen de zin van zijn vader meldde hij zich aan. Hij wilde hij de wijde wereld in. Het pak was prachtig, net als de driestemmige liedjes tijdens het marcheren, van vechten wist hij niets. Na een half jaar was hij het beu en vroeg zijn vader een brief te schrijven aan Reuter dat hij nodig was in het bedrijf, maar hij kreeg daarvoor geen toestemming. Hij weigerde geen bevelen uit te voeren uit angst zelf opgesloten te worden.

Klaas (geboren in 1921) kwam uit Amsterdam. Zijn vader kreeg een uitkering. De kinderen droegen gemeentelijke kleding met drie kruisjes erop. In het leger verdiende hij tenminste geld. Als voorman kon hij een pilsje drinken. Ooit ontmoette hij Hitler in een café. Een geweldige kerel, die het land opbouwde. Hij was trots op zijn uniform, voelde zich gedragen. Hij had altijd een ploertendoder bij zich voor het geval dat. Weet van zichzelf dat hij agressief is. Heeft een hekel aan joden. In de Jodenhoek rekenden ze teveel. Als soldaat had hij macht over hen. Als ze zijn moeder geen aardappelen en groente bezorgden zou hij hen aangeven.

Cornelis (geboren 1921) zegt dat hij als jonge man onrustig was. Soldaten zijn mislukte jongens die geen plezier in hun werk hadden. Hij werd aangetrokken door het bajonet, bewonderde de mannen. Hij kwam meteen in een loopgraaf terecht en werd aangevallen door de Russen. ‘Waar ben ik aan begonnen?’ dacht ie. Een medaille kan de angst niet verdoezelen. Achteraf ziet hij terug op de grootste misdaad aller tijden.

Theo (geboren 1924) zegt dat de Wehrmacht schoot, niet zij. Hij vocht in Rusland en weet niet wie hij verraden heeft. West-Europa heeft het aan hen te danken dat ze niet communistisch geworden zijn. Hij wist niet wat in een concentratiekamp gebeurde. Hij hoorde dat het om politieke gevangenen ging die goed verzorgd werden. Hij werd tot twaalf jaar veroordeeld maar het kon hem niet schelen. Hij vertelde dat hij dacht dat de Waffen SS een wandelclub was. Op de nadere vraag van Ceelen waarom hij dat deed, antwoordt hij met verbittering en teleurstelling dat het hem allemaal koud liet.

Willem (geboren in 1925) is een diehard. Zijn vader was een NSB-er die naar Rusland ging en zijn vrouw met acht kinderen achterliet. Hijzelf ging al op 17-jarige leeftijd naar Polen. Hij tekende zonder te weten waarvoor. Zijn opdrachtgevers zaten binnen met hoeren, terwijl hij aan het front vocht. ‘Eerst ikzelf,’ was zijn stelregel. Een maat wiens hoofd kapotgeschoten was gaf hem dekking. Hij zag dat de Hitlerjugend joden doodschoot, maar denkt er niet meer aan.

Kris (geboren in 1925) is van het Befehl ist Befehl. De eensgezindheid trok hem aan, net als de Germaanse leer van de raszuiverheid. Mussert opperde het idee om alle joden naar Suriname te sturen. Hij heeft nog steeds de pest aan de rijke joden in Palestina. Hij was een van de laatsten die de opmars van de geallieerden probeerden te stuiten. Hij heeft geen berouw, wel veel verkeerde dingen gezien. Tijdens de rechtszaak loog hij om vrij te blijven. 

De documentaire is actueel omdat het gedicht Foute keuze door een vijftienjarige jongen zou worden voorgedragen tijdens de komende 4 mei herdenking. Dit werd afgewezen door het Cidi en het Auschwitz comité. Het gaat namelijk over de angst van een oudoom voor de Waffen SS in Rusland vecht. Dat zou zomaar de beschouwelijke Cornelis kunnen zijn. Fout en goed zijn nog steeds verschillende grootheden.

donderdag 26 april 2012

Leo van Maris over Bekentenissen van Rousseau, Athenaeum boekhandel, 24 april 2012


Voorvechter voor vrijheid.

Vertaler Leo van Maris - ook van Perec en Stendhal - werkte van 1980 tot 1996 aan Bekentenissen tussen zijn onderwijstaken aan de universiteit van Leiden door. Zijn lezing begint met het avontuurlijke in het leven van Jean-Jacques Rousseau (1712 - 1778). Daarna spreekt hij over het lot van het toeval in samenhang met het moeilijke karakter van Rouseau en tenslotte bespreekt hij enkele bewaren tegen de filosoof.

De Zwitser vertrekt op vijftienjarige leeftijd moederziel alleen uit Genève als hij op avond ziet dat de stadspoorten dicht zijn. Vol bravoure trekt hij de wijde wereld in, die voor hem open ligt en klaar zal staan. Deze illusie kan volgens Van Maris worden verklaard omdat zijn moeder in het kraambed stierf. Als dochter van een predikant liet ze hem wel een brede collectie romans na die Rousseau tot zijn zevende allemaal las. Vervolgens bestudeerde hij met zijn vader, een ontwikkelde klokkenmaker, andere boeken. Ze lazen elkaar voor tot diep in de nacht. Door alle lectuur werd de geest gevormd van Rousseau, die zelf schrijft dat hij werd gekweld door zijn lastige karakter. Hij had het liefst met een koe, een vrouw en een bootje aan een meer willen wonen. Een ander gevolg van al dat lezen was dat hij de menselijke hartstocht al vroeg leerde kennen. In het leven wist hij daar juist geen uiting aan te geven.

In 1722 komt hij, omdat zijn vader in verband met een dreigende rechtszaak verhuisde, in een kosthuis van een predikant. Daarna werkte hij bij een graveur. Op vijftienjarige leeftijd verlaat hij zoals gezegd Genève. Een pastoor brengt hem in contact met de katholieke mevrouw De Warens uit Annecy, zijn grote licht. Om over te gaan tot het katholicisme reist hij in zeven, acht dagen over de Alpen naar Turijn. Die reis was de mooiste van zijn leven voor de romanticus met veel aandacht voor de natuur. Na zijn doop op bijna zestienjarige leeftijd werkt hij als lakei en ontdekt zijn passie voor muziek.

Drie schanddaden maken dat hij Bekentenissen moest schrijven. Bij een gravin nam hij een lint weg. De diefstal werd ontdekt. Hij beschuldigde een kamermeisje dat glashard ontkende.
De tweede schanddaad was zijn exhibitionisme door hetgeen wij nu potloodventen noemen, de derde dat hij in Lyon zijn epileptische muziekmeester in de steek liet. Over het ten vondeling leggen van zijn nakomelingen heeft hij gezegd dat hij dat heeft betreurd. 

In 1752 beleeft hij het hoogtepunt in zijn muziekcarrière tijdens een door hem geschreven concert in aanwezigheid van de koning. Rousseau is op literair gebied een laatbloeier. Veel eerste drukken van zijn boeken kwamen het eerst in Nederland uit. Hij had geen gemakkelijke relaties met anderen, maar dat kwam volgens Van Maris van twee kanten. Voltaire verafschuwde zijn deïsme.

Rousseau had in plaats van filosoof ook klokkenmaker kunnen worden of graveur of nog veel andere beroepen waarmee hij in zijn leven mee in contact kwam. Hij had met een eenvoudig meisje kunnen trouwen en een onbezorgd leven kunnen leiden, maar dan had hij nooit werken geschreven zoals Émile en Du contract social

Volgens Van Maris is Bekentenissen spannend om te lezen en is de stijl prachtig. Om een zo volledig mogelijke vertaling te maken herlas hij steeds zijn teksten. Moderne uitdrukkingen waren taboe. In de pers werd zijn vertaling goed beoordeeld. Het Reformatorisch dagblad maakte het zo bont dat men kritisch stond tegenover Rousseau maar de vertaling prees.

Er is Rousseau verweten dat hij veel klaagde maar anderzijds had hij een zwakke gezondheid en een moeilijk karakter (wantrouwig, uiterst gevoelig, nerveus) maar was hij wel oprecht. Zelfs zijn treurnis verwoordt hij volgens Van Maris in prachtig proza. Een ander verwijt is zijn verwaandheid, zijn gebrek aan bescheidenheid. Volgens Van Maris is tussen hoogmoed en nederigheid moeilijk een grens te trekken. Het leven is geen statisch gegeven.
Terwijl Voltaire een wereld voorbij was, is Rousseau een wereld die ontstaat. Met hem begint een nieuwe tijd. Hij was de eerste die een ego-document achterliet. Hij is scherp, cynisch maar laat zich niet onderwerpen. Hij is een voorvechter voor vrijheid en maakt dat, al is dat vaak op zijn impulsen, in zijn eigen leven waar.


 

woensdag 25 april 2012

Rob Bijlsma over Mijn roofvogels, VPRO-boeken, 22 april 2012


Rob Bijlsma komt de studio binnen met zijn jas aan en een kijker om zijn nek, klaar om er meteen weer vandoor te gaan. Een man paraat heeft alles in de hand. Op weg naar de televisiestudio bepaalde hij de vluchtafstand van vogels. Dat betekent dat hij zijn passen telde tot de vogel wegvloog. Hij concludeerde dat vogels in de stad tammer zijn dan in Drente. Merels op een gazon kon hij naderen tot op één stap afstand.

Bijlsma woonde eerst op de Veluwe, maar nu nogal afgelegen in een bos in Drente. Hij heeft zijn studieterrein verkleind van 110 tot 45 km2 om minder vragen op zich af te krijgen en zich te verdiepen. In het broedseizoen is hij zo’n veertien tot zestien uur buiten. Hij klimt in een boom en zit daar urenlang om te observeren waar een wespendief zijn nest heeft. Door jonge vogels te ringen kan hij zien hoe ze zich ontwikkelen. Door steekproeven te nemen vindt hij antwoorden op zijn vragen.

Wim Brands stelt dat hij een topbioloog is, die in wetenschappelijke tijdschriften publiceert, terwijl hij geen wetenschappelijke opleiding gehad heeft.  
Bijlsma vond dieren al op jonge leeftijd interessant, hij werd naar de vogels toe gezogen, omdat die zo mooi zijn. Bekijk eens een veer onder de microscoop.
Brands pakt een veer van tafel. Bijlsma weet die meteen te duiden als de eerste slagpin links van een vijfdejaars havikvrouwtje. Een veer is een duimafdruk van een vogel.

Hij doet het geluid van een raaf na (orr, orr) , hoewel die nog veel meer geluiden produceert. In Drente leeft één raaf die hem volgt en die soms in de ochtend al voor zijn huis zit te wachten. Volgens Bijlsma ziet de raaf hem als een potentiële bedreiging.

Brands vraagt wat hem aantrekt in het werk.
Bijlsma zegt dat hij vrij is en zijn eigen vragen kan stellen. Hij werd gestimuleerd door Luuk Tinbergen, de broer van econoom Jan en etholoog Niko en ook een potentieel Nobelprijswinnaar, die stelde dat men door veldwerk wezenlijke vragen kan beantwoorden. Bijvoorbeeld de vraag hoe het komt dat de koolmezenpopulatie gelijk blijft terwijl er toch tien keer zoveel vogels worden geboren.

Bijlsma heeft een aantal voorwerpen in een zakje meegenomen die hij gebruikt tijdens het ringen. Brands toont ze, zoals een weegtoestelletje, een tangetje en een boekje. Vogelen is kijken, kijken en noteren.  

Brands begint over de moord van Kaïn op Abel. Die is volgens Bijlsma gebaseerd op een praktijk die onder vogels gewoon is. De eerstgeboren buizerd ragt de anderen gedurende de eerste tien dagen, de eerste arend doodt de tweede. De theorie die hieraan ten grondslag ligt heet siblicide.

dinsdag 24 april 2012

Jan-Hendrik Bakker over Grond, VPRO-boeken, 22 april 2012


Bietenvelden op flatgebouwen.

In het kader van het thema Leve de stad spreekt Wim Brands met filosoof Jan-Hendrik Bakker over aards denken en een groene stad, zoals de ondertitel van Grond luidt.

De eerste planoloog was Kaïn die na de moord op zijn broer een stad bouwde. Augustinus vond een stad een verdorven plaats. Hij associeerde de stad met een verdorven leven.

In Grond komt de uitvinding van het prikkeldraad aan de orde.
Tijdens een landbouwtentoonstelling in de Midwest rond 1880 werden planken getoond met stekels. Die stekels werden later op ijzerdraad gezet en dat betekende een revolutie. Als een epidemie gingen de rollen de V.S. over. Eindelijk konden veeboeren hun land afzetten en kolonisten hun grondgebied claimen.

Wim Brands vraagt hoeveel grond per persoon nodig is voor de voedselproductie. Bakker gaat uit van een halve hectare maar dat lijkt me rijkelijk veel of hij moet uitgaan van het concept van de voetafdruk waarin alle milieubelasting wordt meegewogen. Bakker ergerde zich eraan dat steden door hun uitdijende buitenwijken leger worden. Weilanden verdwijnen uit het centrum omdat grond duur is en overal in de stad gebouwd wordt. Stedenbouwkundigen denken teveel in financieel-economische termen. Rendement staat voorop. Anders zouden wijken diverser kunnen zijn en kinderen meer gelegenheid hebben om te bewegen. Bakker zelf is van 1953 en speelde veel op weilandjes aan de rand van de stad. 

Bakker sprak voor zijn boek over de filosofie van het wonen met veel personen, zoals een volkstuinder, een doodgraver, een Rotterdamse stadsarcheoloog en een Palestijnse vluchteling. Hij noteerde hun verhalen. Een vrouw uit een Brabants boerenmilieu die naar de stad trok vertelde hem over de beleving van hun grondgebieden, die allerlei namen hadden, hetgeen zo vreemd niet is onder boeren, dacht ik.
Een vrouwelijke volkstuinster van 93 jaar die al veertig jaar tuiniert, ontvangt haar kleinkinderen en achterkleinkinderen op de volkstuin. Ze heeft de tuin vooral aangehouden vanwege de sociale contacten. Soms ligt er een bloemkool van de buurman op haar terras.

Brands vraagt wat er met de stad moet gebeuren.
Bakker antwoordt dat de voedselproductie dichterbij de stad moet plaatsvinden, omdat het transport te duur wordt. In Detroit gebruikt men braakliggend gebied als landbouwgrond en houdt men ook geiten. Het is een voorbeeld van een groene stad. Ook in oude fabriekshallen kan voedsel geproduceerd worden.

Brands vraagt of stedenbouwkundigen daaraan zullen willen.
Bakker zegt dat ze wel zullen moeten. In transition towns vindt een menging plaats van stad en platteland. 

Zelf denk ik dat een kortere lijn tussen productie en consumptie ook de sociale cohesie versterkt in een tijd van globalisering, zodat mensen meer grip krijgen op hun leven.

Brands ziet de bietenvelden al op de daken van flats. Wellicht verleidde het beeld hem tot een gedicht daarover op de Dag van de Poëzie, op 22 april in Landgraaf.

Zie ook mijn verslag van de Tegenlicht-uitzending Florida aan de Schelde, onder andere over de biologische landbouwer Van Hootegem in Zeeland.

maandag 23 april 2012

Avond van nieuwe Poëzie, Landgraaf, 21 april 2012


Marjolijn van Heemstra wint de JPPP.

Bert Janse, voorzitter van het bestuur van de Stichting Poëziefestival Landgraaf, leidt de avond in. De Stichting werd opgericht nadat de vorige sponsor van de Jo Peterse Poëzie Prijs (JPPP) niet meer bij machte was deze tweejaarlijkse prijs voor beginnende dichters financieel te ondersteunen. De financiering op lange termijn is zorgelijk. Het zou jammer zijn als dit bruisend festival na de tiende keer zou ophouden te bestaan.

De vier genomineerden worden geïntroduceerd door Jan Baeke. Ze lezen vervolgens drie gedichten voor uit hun genomineerde bundels en worden daarna ondervraagd over het laatst gelezen gedicht, de eerste twee door Marjoleine de Vos, de laatste twee door Tsead Bruinja. De besproken gedichten worden door een projectie op een groot scherm visueel ondersteund.

Sasja Janssen (1968), genomineerd met Wie wij schuilen (2010), debuteerde met romans, haar eerste dichtbundel was Papaver (2007). Ze heeft een eigen stem met een vervreemdend idioom, zei Arie van den Berg. Ze leest de gedichten Mijn alsen, Wilde Vinex en het eerste gedicht uit de bundel voor met de titel Verlaat.
Marjoleine de Vos stelt vragen over Verlaat, dat over identiteit handelt en het vluchten daarvoor, zoals Janssen zegt. ‘Wie zijn wij? Kunnen wij onszelf verlaten?’ Het wij is geen pluralis majestatis, maar ook geen opstelsom van ikken. Het heft de eenzaamheid van het ik op.

Marjolijn van Heemstra (1981, zie foto) is genomineerd met Als Mozes had doorgevraagd (2010), waarin volgens Baeke micro- en macrokosmos op een persoonlijke manier op elkaar betrokken worden. De godsdienstwetenschapster vindt het jammer dat ze maar drie gedichten mag voorlezen en begint met het titelgedicht, waarin de ontmoeting tussen Mozes en God nog eens - en beter - wordt overgedaan, want Van Heemstra laat God weten dat zij er ook is. De bijbel was in haar visie geen boek maar een omhelzing geworden. Daarna volgt Voor later, over een onzekere herinnering aan het 42-armige wezen op het schoolplein, die, als het nog niet gebeurd is, nog zal komen. Het derde gedicht Aan een ruimtevaarder is geschreven voor André Kuipers die ze toevallig ontmoette en die het in de ruimte moest voorlezen om te laten weten dat zij er ook is. Ze heeft haar bundel door veertig personen laten voorlezen en het resultaat op internet gezet om het gemakkelijker de wereld in te krijgen. De Vos vraagt naar het verband tussen godsdienstwetenschap en ruimtevaart die wel wat met elkaar gemeen hebben. Van Heemstra zou ook graag de ruimte in gaan.

Lieke Marsman (1990)debuteerde met Wat ik mijzelf graag voorhoud (2010), waarin ze volgens Baeke uiting geeft om haar behoefte het bijzondere te definiëren van een wereld met eigen wetmatigheden en onvoorspelbare woelingen. Ze opent met Man met hoed, vervolgt met Soms moet dat en sluit af met Maar toen was er nog geen stad. Omdat Tsead Bruinja een ander, daarop lijkend gedacht wil bespreken, leest Marsman ook nog Maar toen was er nog geen stad en ook daarna niet voor. Bruinja vraagt haar of het gedicht, dat in een cyclus hoort, ook los kan staan. Dat kan volgens Marsman. Het gaat over haar kindertijd in Zaltbommel en haar verlangen naar de stad. Het is het laatste gedicht in de bundel. Marsman wilde positief afsluiten.

Maarten Moll (1966) debuteerde met Lichaam (2011) dat volgens Baeke een oud mannenlichaam beschrijft, ook in alle ontluisterende details, maar waarin tenslotte ook de ziel opdoemt. De zoon is bang dat hij op een dag het gezicht van zijn vader tevoorschijn scheert.
Moll leest Voetballen 1, Nooit (we praten over alles, maar nooit over de pik van onze vader) en Handen (zou ik die herkennen op sterk water?)
Bruinja vraagt de journalist of hij de handen van zijn vader kent. Moll kijkt daar niet naar als hij bij hem op bezoek gaat. Hij heeft de bundel naar zijn vader gestuurd maar erbij geschreven dat het niet over hem ging. Het gaat over meerdere ikken. Moll wilde eerst een biografie over een vader schrijven, maar dat kwam niet van de grond. Deze bundel, die begon met Handen, bleek een betere vorm. 

In afwachting van de prijsuitreiking leest Eva Gerlach voor uit haar nieuwe bundel Kluwen (2011). Jan Baeke typeert haar als een scherp observator en vertolkster van geheimzinnige levenskrachten. Ze lost het raadsel niet op, maar maakt het juist groter.

De Vos leest het juryrapport voor. Ze plaatst in de eerste plaats een relativering: gedichten zijn onvergelijkbaar en een wedstrijd is daarom bespottelijk. In de jury was veel overeenstemming over de bundels die ze nomineerden. De vier bundels zijn heel verschillend. Moll schrijft melancholiek en proza-achtig over een onbekende gevoelswereld. Dat laatste geldt ook voor Marsman. Ze laat zien hoe haar eigenzinnig gedachten hun gang gaan. Jansen maakt het de lezer moeilijk omdat de dingen moeilijk zijn. Niet haar gedichten zijn moeilijk maar de opeenvolging. Mol richt een vaderlichaam op en breekt het weer af. Tenslotte bekroonde de jury de eigen stem van Van Heemstra. Wim van der Tol, jurylid en secretaris van het vorige bestuur, reikt de prijs om half elf uit.

Hier een YouTube filmpje van Jacht van Marjolijn van Heemstra, hier de site van Sasja Janssen, hier een filmpje van de uitreiking van de Liegend Konijn Debuutprijs 2011 die Lieke Marsman won: een optreden van haar en een mooie kritiek van Jozef Deleu over haar verzet tegen een maatschappij die weinig aandacht heeft voor het weerloze en nutteloze. Over Maarten Moll weinig info. Alleen een vermelding op internet over de inhoud van Lichaam:

‘Wat je het vaakst ziet, is het moeilijkst te onthouden. En de details van degene die je al je hele leven kent, zijn het makkelijkst te vergeten. Kunnen we wel goed kijken? In de gedichten in Lichaam wordt een poging ondernomen om vast te leggen wat verloren dreigt te gaan. Wie kan de voeten van zijn vader beschrijven? Of zijn ellebogen? En heeft hij unieke tanden? Achter elk detail van het lichaam gaat een leven, een anekdote, een ervaring schuil. Waar het geheugen je in de steek laat, moet de taal uitkomst bieden.’

aangepast op 25 april 2012 om  10:31 uur.




zondag 22 april 2012

Filmrecensie: Babel (2006), Alejandro González Inarritu


Licht ontsporend verhaal over de gevolgen van de verkoop van een geweer. 

We beginnen in de Marokkaanse bergen. Een man biedt een geitenhouder een geweer aan, dat hij van een Japanse zakenman heeft gekregen. Het kan mooi gebruikt worden tegen de jakhalzen die in de bergen rondlopen. De zoons van de man, Yussef en zijn broertje Ahmed, oefenen met het geweer en nemen het mee de bergen in. Natuurlijk gaan ze het uitproberen. De verkoper heeft gezegd dat het geweer wel drie kilometer ver kan schieten. Beneden hen over de weg nadert een bus met toeristen. Als de verkoper gelijk heeft, moeten ze die kunnen raken.

We schakelen over naar San Diego. De Mexicaanse kinderverzorgster Amelia praat door de telefoon met Richard, die met zijn vrouw Susan op vakantie is in Marokko. Amelia, die al zestien jaar bij hen is, vraagt of ze een dagje vrij kan krijgen omdat haar zoon in Mexico trouwt. Richard zegt dat dat onmogelijk is. Amelia probeert nog anderen in te schakelen, maar neemt tenslotte de kinderen mee naar Mexico. Een neef van haar haalt hen met de auto op.

We zwenken naar Japan. Naar een volleybalwedstrijd met een team dat doofstom is. Chieko vecht een beslissing van de scheidsrechter aan en wordt het veld uitgestuurd. Ze is niet blind, maakt ze door middel van handgebaren duidelijk. Haar teamleden nemen het haar kwalijk dat ze zich liet gaan. In de auto met haar vader, een zakenman, vernemen we dat haar moeder dood is en dat ze dat nog niet verwerkt heeft. Later in de film blijkt dat ook door haar seksueel ontremde gedrag.

Zoals te verwachten valt wordt de bus waarin Richard en Susan uit San Diego zich bevinden, onder schot genomen. Susan wordt hierbij geraakt en hevig bloedend overgebracht naar het dichtstbijzijnde dorp. In afwachting van een ambulance morren de andere toeristen in de bus over de hoge temperaturen en uiteindelijk maken ze zich uit de voeten. De politie probeert intussen uit alle macht de dader op te sporen.

In Babel pendelen we heen en weer tussen drie verschillende culturen: de Marokkaanse, de Hispanische en de Japanse, hetgeen af en toe wat gekunsteld aandoet maar wel voor veel afwisseling zorgt. Er wordt een loopje genomen met de chronologie. Tijdens het telefoongesprek tussen Richard en Amelia weet de kijker al dat Susan gewond geraakt is. Later zien we het telefoongesprek nog eens vanuit de positie van Richard in een ziekenhuis in Marokko.

De spanning wordt gegarandeerd door af te breken met een cliffhanger. Ook de onzekere toestand van Susan zorgt voor veel spanning. Verderop in de film wordt de spanning over de top gevoerd door een nacht te laten zien waarin Chieko helemaal uit haar bol gaat in een disco. Ook tijdens de terugkeer van de kinderverzorgster Amelia met de kinderen na de bruiloft naar San Diego wordt het drama wel erg sterk aangezet. Die terugtocht verloopt niet zoals gepland. Ze worden tegengehouden bij de Amerikaanse grens. De neef spurt er van door en zet hen af in de woestijn.

Mooi zijn de opnames van de berglandschappen in Marokko. In de film worden ze ondersteund door ijle gitaarklanken die in de verte aan Paris, Texas doen denken. Ook op andere plaatsen is de muziek, zoals met piano en viool, wondermooi en indringend. Jammer dat de verhaallijnen wat los aan elkaar hangen en er af en toe de ellende te kwistig in beeld wordt gebracht, want kwaliteit heeft Babel zeker.  

Hier de trailer.

zaterdag 21 april 2012

Mijn idee voor Nederland, Lodewijk Asscher in De Balie, 21 maart 2012


Manager in een te strak pak.

Joeri Albrecht, directeur van De Balie, kondigt in een tijd van veel maatschappelijke onzekerheid een nieuwe programmareeks aan in samenwerking met de Volkskrant.
Lodewijk Asscher, PvdA wethouder in Amsterdam bijt de spits af.
Na vorige bespreking in dit blog van Asschers bezoek aan Buitenhof op 27 november 2011, dat door lezers de top tien binnengesleept werd, was ik benieuwd naar zijn idee voor Nederland. Asscher noemt de titel van deze reeks spannend omdat het enkelvoud betreft.
Hij begint met een beeld van de vos en de egel. De laatste zet zijn stekels uit als er gevaar dreigt en zelfs al voor die tijd. Er zijn verschillende soorten egels, zoals Alan Greenspan en Mark Rutte die heilig in de markt geloven en daarin de oplossing voor alle problemen zien, socialisten die alles van de staat verwachten en daarnaast is er nog een egel die de islamisering als bron van het kwaad ziet.

Ik was reuze benieuwd wat het idee van Asscher zou zijn. Stilletjes hoopte ik dat hij duurzaamheid zou noemen als kernbegrip waaromheen de economie georganiseerd zouden worden, maar helaas begon Asscher erover dat hij niet één onderwerp had, maar dat men in Amsterdam op gebied van prostitutiebeleid en op het terrein van onderwijs en jeugdzorg tot het besef gekomen dat we gewoon zijn gaan vinden wat niet normaal is. Hij ontleent zijn visie over een oplossing aan de sluier van onwetendheid van John Rawls. Als men niet weet wat voor belang men zelf heeft, waarvoor kiest men dan? Voor een maatschappij met grote inkomensverschillen of kleine? Zelfs in de V.S. kiest negentig procent voor het laatste. Hoe komt het dat dat niet gerealiseerd wordt? Een goede vraag.

Asscher verafschuwt realisten die niet geloven in de maakbaarheid van de samenleving. Ze geven slachtoffers de schuld van hun falen en staan lachend aan de zijlijn toe te kijken. Asscher gaat ervan uit dat mensen die pech hebben gehad geholpen dienen te worden. Niet met de klassiek sociaal democratische reflex door de staat. Het onderwijsachterstandbeleid heeft de laatste dertig jaar te weinig opgeleverd. Door de sluier van Rawls gezien willen we iedereen gelijke kansen geven, op de neo-liberale egels na, die vinden dat het hun eigen verantwoordelijkheid is.

In plaats van zijn verhaal te verbreden spitst hij het toe op de taalachterstand van NNT-ers in het onderwijs in Amsterdam. Hij noemt manieren om die in te lopen: uitgaan van de verwachting dat leerlingen en scholen goed presteren, het ondersteunen van leerkrachten, het beginnen met preschool en zomerschoolweken. Daarbij wordt een beroep gedaan op de ouders. Asscher wil hem dwingen mee te werken om de taalvaardigheid van hun kinderen op te krikken zodat zij de laatste generatie met dit soort problemen zal zijn. Hij noemt ook voorleesexperimenten door vrijwilligers waarbij hij ook mensen in de zaal wil inschakelen. We moeten streng zijn voor onszelf en onze burgerplicht niet verzaken.

Joeri Albrecht voelt Asscher na zijn lezing aan de tand over zijn leentjebuur spelen door het aanhalen van liberalen als Isaah Berlin en John Rawls. Waarom niet de grenzen sluiten? roept hij, als ik het wel heb, als advocaat van de duivel.
Vervolgens vertelt Meindert Fennema, politicoloog aan de Universiteit van Amsterdam, dat hij er moeite mee heeft dat de liberalen als vijand worden afgebeeld terwijl ze vroeger met de sociaal-democraten optrokken voor goed openbaar onderwijs. Ook vraagt hij zich af of het taalachterstandbeleid, dat door sociaal-democraten is ingezet, wel zo slecht was.
Asscher wil van het probleem uitgaan en krijgt genoeg medewerking uit andere partijen, alleen de inzet van Rutte valt hem tegen.

Chris Rutenfrans, redacteur van de Volkskrant, herkent in het verhaal van Asscher het sociaal democratische ideaal van volksverheffing, maar vraagt zich af of Asscher niet aan een dood paard trekt. Niet alle allochtone groepen hebben dezelfde motivatie. Asscher antwoordt dat de VVD achteraf gelijk had toen ze het Nederlands verplicht wilde stellen bij de inburgering. Hij beziet het probleem vanuit individuen en niet vanuit de groep waar ze deel vanuit maken. Ambitie en de individuele drang om jezelf te onderscheiden stelt hij als voorbeeld. Dat klinkt als de manager die hij, zoals hij zelf zegt, teveel was op het gebied van de inburgering.

Uit de zaal komt kritiek van David Pinto op de nadruk op taalachterstand, terwijl er gebrek aan werk is en allochtonen vaak worden geweigerd. Zelf was ik teleurgesteld dat Lodewijk Asscher niet verder kwam dan de Amsterdamse onderwijssituatie. Ik heb te doen met vrijzinnige onderwijzers die opgezweept worden tot nog meer presteren. Hoewel het op zich prima is om niet alles wil laten afhangen van de markt of van de staat maar van burgers zelf, zit hij wat al te strak in het pak. Het belooft wat als Asscher zich straks opwerpt als de kroonprins van de PvdA voor de komende verkiezingen.

Hier de kritiek van David Pinto in de Volkskrant van 6 april j.l n.a.v. de lezing die op 22 maart in O&D gepubliceerd werd, hier mijn blog over het bezoek van Asscher aan Buitenhof. Marjolijn Februari, de tweede spreekster in deze serie, zal donderdag 26 april a.s. ongetwijfeld een beter verhaal hebben.


vrijdag 20 april 2012

Chika Unigwe over Fata Morgana, VPRO Nieuwkomers, 15 april 2012


Let’s talk about sex.

We zijn in Turnhout in de Kongostraat. Chika Unigwe (1974) toont Wim Brands het fotoalbum uit haar jeugd. Haar vader was parlementslid. Ze woonden in Oost-Nigeria in een huis met vijf woonkamers en twaalf slaapkamers. Ze werd streng katholiek opgevoed. Als het liedje Let’s talk about sex op de radio kwam, zong ze mee en maakte er Let’s talk about bread van.

Toen ze op 21-jarige leeftijd vanwege een huwelijk met een Vlaming in Brussel arriveerde, schrok ze van de zelfbewuste Nigeriaanse vrouwen, die in lingerie achter de ramen zaten. Dat was een cultuurschok voor haar. In 2002 ging ze uit op onderzoek in verband met haar roman Fata morgana (2008). Schaamte is een luxe als je geen geld hebt, hoorde ze van de vrouwen die daar waren om veel geld te verdienen.

Veel vrouwen komen uit Benin City. Ze werden overgehaald door bekenden om voor de familie geld te verdienen, maar moesten een aanzienlijk bedrag aan een middleman betalen. Ze doen hun werk veelal vanuit ’t Keteltje, Het theepotje in het boek, maar dat is beter dan dat ze in de illegaliteit verdwijnen. De vrouwen zwijgen over hun illegale verleden.

Een Nigeriaanse vrouw heeft het stigma dat ze hoer is of schoonmaakster. Toen Chika met haar man en twee vriendinnen door de politie werd aangehouden vroeg die of haar man kon bewijzen dat Chika zijn vrouw was. Ze dachten dat hij met drie prostituees op pad was.

Veel Nigeriaanse prostituees zijn gelovig. Wim Brands gaat met Chika mee naar een pinkstergemeenschap-achtige dienst. De pastoor heeft al heel wat meisjes van de straat gehaald en ondergebracht in projecten als een kapsalon. Veel tegenwerking krijgt hij niet. Ooit werd hij bedreigd door een souteneur, maar hij beschouwt zich als een soldaat, bereid om te sterven.

In België voelde Chika zich meer Afrikaans dan in Nigeria. Ze kleedde zich Afrikaans omdat ze op zoek was naar haar wortels. Ze eet nog altijd geen brood maar warm zoals gefrituurde bakbanaan. De eerste tijd durfde ze niet naar buiten maar kroop in bed als haar man naar zijn werk ging. Ze leed aan faalangst en paniekaanvallen. Haar man kwam daarachter toen hij daar in haar boek over las.

Chika heeft een vloeibare identiteit. Ze is Belgische en Nigeriaanse. In haar boek beschouwt de nieuwkomer zichzelf als een toerist. Dat geeft haar houvast. Het is een manier om identiteit aan te ontlenen. Chika is blij dat zij haar huis bij wijze van spreken op haar rug heeft zitten en niet zoals veel van haar landgenoten ontheemd is.  

Hier haar website, ook met een aantal korte verhalen.
  

donderdag 19 april 2012

Francesca Woodman, fotografe (2010), documentaire van C. Scott Willis


Het risico van het kunstenaarschap.

Francesca Woodman (1958-1981) kwam uit een kunstenaarsgezin. Haar ouders George en Betty hadden een voorliefde voor esthetische kunst, ook al benaderden ze die anders. Door de kunst leefden ze in afzondering. De familie van George was tegen een huwelijk met een joodse vrouw en verbrak het contact met hen. Betty wilde ervaren hoe het was om een kind te krijgen maar realiseerde pas later hoe groot de verantwoordelijkheid was. Broer Charlie kreeg op zijn zevende kinderdiabetes, hetgeen voor zijn jongere zus Francesca een uitzonderingspositie schiep. Omdat Charlie niet aan zijn klasgenootjes kon uitleggen wat zijn vader deed, kwam die dat een keer in de klas uitleggen. Bij toeval kwamen de ouders aan een huis in Italië. Ze sleepten de kinderen mee en deden ze twee jaar op een Italiaanse school. Ze namen de kinderen mee naar musea en lieten ze zelf daar hun gang gaan. Francesca tekende vrouwen na in hun prachtige gewaden. Over het algemeen hadden de ouders weinig tijd voor hun kinderen. Betty ziet dat haar dochter in haar fotowerk reflecteert dat kunst een serieuze zaak is. Haar broer zegt dat ze vroeg volwassen was. Volgens haar vader zou ze naar een highschool in Boulder, Col., maar zelf koos ze voor een kostschool. Hij gaf haar een camera mee. Na een jaar maakte ze daarmee bevlogen naaktportretten, vooral van zichzelf.

De ouders vonden dat naakt geen probleem. Het is ook ontwapenend wat ze doet, vind ik. Een vriendin van de ouders was verrast en verward, maar Francesca was niet geïnteresseerd in vriendschap met haar. In 1975 ging ze naar de kunstacademie in Rhode Island. Haar klasgenoten spreken van een gedreven kunstenares, die wist wat ze wilde. Haar moeder zegt dat ze buiten de academie weinig waardering kreeg. Ze praatte wel veel over haar werk met haar vader. Wellicht zocht ze erkenning bij hem.

In de documentaire worden dagboekfragmenten op het scherm gemonteerd. Ze begon ermee op een bloedhete dag in 1973. Hoopte dat ze er wat aan had.

Op 17-jarige leeftijd vertrok ze voor een jaar naar Italië. Haar voormalige naaktmodel Sabina noemt haar een beeldschoon dromerig meisje met blond haar en in een zwarte bontjas. Haar vriend Benjamin was belangrijk voor haar. Ze hadden een verhouding die vergelijkbaar was met die van haar eigen ouders.

In 1980 kwamen haar ouders naar New York. Francesca paste niet in een baan. De modewereld sprak haar aan maar ze kreeg geen poot aan de grond. Ze had zichzelf al bewezen als kunstenaar en was haar tijd vooruit, zegt een vriendin.

Volgens haar ouders behandelde haar vriend haar slecht en dat werkte haar moedeloosheid daarover door in haar werk. Ze wilde wat anders gaan doen. Volgens de vriendin zat ze zelf achter het behang, dat in haar werk voorkomt (zie foto). Haar kwetsbaarheid leidde tot prachtige foto’s. Haar vader zegt dat ze het zelf niet goed genoeg vond.

In september 1980 raakte ze in de war en deed een zelfmoordpoging nadat een therapeut haar niet serieus nam. Ze wilde zich niet door haar ouders laten helpen, knapte op met anti- depresseiva, maar sprong na een noodlottige dag waarop ze bevestigd kreeg dat ze geen beurs zou ontvangen en haar fiets gestolen werd, van het dak.  

Volgens Betty kon ze het leven emotioneel niet aan. Het idee dat ze geen goede moeder was, houdt ze van zich af. Haar vader had vlak na haar dood eindelijk een expositie in Guggenheim. Hij stortte in en had concentratieproblemen. Alleen de gedichten van Emily Dickinson kon hij lezen. Betty stopte tijdelijk met werken. George ging fotograferen in de trant van zijn dochter. Het kunstenaarschap is voor hen een houvast. 

George denkt dat het publiek vooral geïnteresseerd is in haar tragische einde. Hij vertelt over de dunne scheidslijn tussen haar bewuste keuze om met haar naaktfoto’s te provoceren én haar natuurlijke aanleg om te provoceren. Zelf zegt ze dat in haar dagboek als volgt:
‘Vroeger vroeg ik me vaak af of ik een beeld nu mooi vond omdat het indruk maakte of choqueerde of omdat het gewoon een mooi beeld was.’

Op 19 januari 1981 maakt ze haar laatste aantekening. ‘De daad die ik ga stellen moet je niet als melodrama zien, maar het leven dat ik tot nu toe geleefd heb, bestaat uit een reeks uitzonderingen. Ik was niet uniek maar wel bijzonder. Daarom werd ik ook kunstenaar. Ik bedacht een taal bedoeld om mensen te laten zien, de dagelijkse dingen die ik ook zie, zodat ze er anders naar gaan kijken. Dat heeft niets te maken met het ‘niet redden in de grote stad of met onzekerheid of een gebroken hart. Ik wil de mensen ook geen lesje leren. Gewoon de andere kant.’ 


Hier een filmpje van Francesca Woodman op youtube, hier een artikel over The Woodmans, zoals deze aangrijpende documentaire in het Engels heet. 

woensdag 18 april 2012

Making cities, de stad van de toekomst, Tegenlicht, 16 april 2012


Leef slim.

De intro vertelt dat de helft van de wereldbevolking al in steden woont en dat dat aantal in rap tempo stijgt. In 2050 is het aantal stadsbewoners verdubbeld. Volgens de charismatische natuurkundige Geoffrey West doet dat feit een dusdanig groot beroep op de natuurlijke hulpbronnen dat duurzaamheid noodzaak wordt.

Vandaar dat er veel initiatieven zijn op het gebied van stadsinrichting. In deze uitzending zien we hoe een bedrijf als Landprop, een onderdeel van Ikea, daarmee omgaat. Zo stampt men in samenwerking met de gemeente Londen op de plaats waar oude gebouwen stonden de nieuwe wijk Strand East uit de grond. In dit arme Oost Londen met een gevarieerde jonge bevolking ter grootte van een derde van Manhattan wil men betrokken blijven om de sociale cohesie te stimuleren.

Siemens doet onderzoek naar infrastructurele ontwikkelingen op het gebied van mobiliteit, energie- en watervoorziening. Men kon in Abu Grabi een nieuwe duurzame stad oprichten in de woestijn, Masdar City. Het heeft smalle steegjes en een geautomatiseerd verkeerssysteem. Het electriciteitsverbruik dient binnen bepaalde grenzen te blijven. Men is geïnteresseerd wat bewoners accepteren aan innovatieve technologie. Siemens heeft zelfs een virtueel model ontwikkeld over stadsontwikkeling in de vorm van een cockpitsimulatie waar bestuurders met variabelen kunnen goochelen om te zien wat hen het beste uitkomt. Men heeft ook een uitgekiend computersysteem ontwikkeld, dat bijzonderheden signaleert op de half miljoen camera’s die in Londen staan opgesteld. Zelfs rellen kunnen daarmee worden voorkomen. Big brother doet zijn best.

Doug Saunders, journalist en schrijver van Arrival city, bekijkt een stad vanuit de nieuwkomers. Hij ziet hen in beweging en bepleit een organische ontwikkeling. Verdichting is belangrijk, ook vanwege de veiligheid, net als bloeiende bedrijfjes. Het bouwen van een stad is als het grootbrengen van een kind. Planning is niet alles.

Geoffrey West noemt van dat laatste een voorbeeld van een universiteit die geheel ingericht werd met paden over gazons, die later moesten worden aangepast omdat de studenten toch andere wegen over de campus kozen, die tijdens de planning niet voorzien waren. Hij ziet de stad als een zelfregulerend mechanisme. Hij heeft schaaleffecten onderzocht die behalve in de biologie ook van toepassing zijn in de stadsontwikkeling: hoe groter de stad, hoe minder sterk nemen de infrastructurele elementen als benzinestations, electriciteitskabels en wegennet toe. Er is wereldwijd een afname van 15 procent, terwijl er op het gebied van ziekte, misdaad en inkomen een stijging is van 15 procent. Deze gegevens duiden op een dynamiek. Ook in de kunstmatige aangelegde stad Brasilia naderen de gegevens de door hem ontdekte curve.

Landprop geeft wat achtergrond informatie. Een stad begint bij een plaats van samenkomst, zoals een dam waarbij wordt gehandeld. Na de tweede wereldoorlog bouwde men de hoogte in vanwege de grote woningbehoefte. De wensen van bewoners werden genegeerd. Wijken staan vijftig jaar. Daarom is het belangrijk na te denken over de menselijke maat en bijvoorbeeld hofjes te maken, zoals in Bo Klok (Leef slim), een nieuwe wijk in Malmö, waar jonge gezinnen zich veilig kunnen voelen.

Doug Saunders noemt de plannen van Landprop autoritair. Men accepteert niet wat bewoners willen. Niemand wil in een stadsinrichting van Ikea wonen. Een mens kan vier tot zes diepgaande relaties onderhouden, zegt Geoffrey West. Daarop moeten de schaalmodellen gebaseerd zijn. Boeiende man, die in zijn inleiding al zei dat steden slimme mensen aantrekken. 

Meer informatie op de site van Tegenlicht.

dinsdag 17 april 2012

De ziel van de verzorgingsstaat, Het filosofisch kwintet, 14 april 2012


Over de tomtom van Agnes Jongerius.

In de vroege uurtjes van de Nacht van de filosofie debatteren Clairy Polak en Ad Verbrugge in Felix Meritis met drie academische gasten over de ziel van de verzorgingsstaat. Geen gemakkelijk onderwerp, dat innerlijk van het arrangement aan maatregelen dat moet behoeden dat mensen buiten de boot vallen, maar wel interessant. Het is de aftrap voor een aantal programma’s over de verzorgingsstaat die vanaf 24 juni a.s. wekelijks op televisie te zien zullen zijn.

Clairy stelt de gasten de concrete vraag wat de betekenis zou kunnen zijn van de tomtom die Agnes Jongerius tijdens het overleg over de AOW cadeau kreeg, van enkele bonden neem ik aan. Het is een van de weinige praktische vragen in een debat dat verder nogal theoretisch is, vooral van de kant van Ad Verbrugge die zijn betogen graag doorspekt met vaktermen. Het is dan ook een taaie materie, omdat er ook mensbeelden en maatschappelijke visies op de achtergrond in meeklinken.

Volgens filosofe Ingrid Robeyns kreeg Jongerius een tomtom cadeau omdat de FNV haar basis is kwijtgeraakt en moet zij volgens sommige bonden daar weer naar op zoek.
Socioloog Jan Willem Duyvendak ziet de tomtom als een verwijzing om terug naar huis te komen. Mensen met een lage opleiding worden niet veel ouder en hebben er weinig aan dat er beknibbeld wordt op de AOW.
Bestuurskundige Albert Jan Kruiter ziet niet speciaal een richting achter de tomtom. De achterban van de FNV focust steeds meer op het eigen belang dan op het algemeen belang en daar is de organisatie niet op toegericht.

Ad Verbrugge legt uit dat het de inhoud van het begrip recht in de loop van de geschiedenis is veranderd. Van het recht om niet geschaad te worden ontwikkelde het zich in de 19de en 20ste eeuw tot een gunst. Men had recht op een uitkering bijvoorbeeld. Rechten zijn gekoppeld aan plichten. Het gesprek gaat daarover verder.

Duyvendak meent dat het rechtsbewustzijn bij de burgers zwak is. Sinds decennia probeert de overheid rechten van burgers af te nemen. Men gaat ervan uit dat burgers zich daartegen verzetten, maar burgers blijken wel bereid om zelf de zorg voor anderen op zich te nemen. Kruiter stelt vast dat wat eerst een recht was een plicht werd, zoals de schoolplicht.

Clairy wil naar de ziel van de verzorgingsstaat. Is dat de wil om voor de ander te zorgen?
Duyvendak ziet de hulp aan de ander als een eenzijdige solidariteit, een vorm van altruïsme.
Kruiter stelt dat de eigen verantwoordelijkheid in beleidsnota’s al vooropgesteld wordt.
Volgens Robeyns worden mensen van uit zichzelf gedreven door morele idealen.

Men komt te spreken over de verzuiling, die zichtbaar werd in instituties als onderwijs, woningbouwcorporatie en zorg. Volgens Verbrugge is het een typisch Nederlandse manier om aan de solidariteit vorm te geven. Nederlanders hebben anders dan de Fransen moeite met centrale macht.

Na de verzuiling kreeg het mondig geworden individu meer rechtstreeks te maken met de staat. Robeyns pleit voor een discussie over de waarden die we verdedigd willen zien. Volgens Duyvendak wordt de collectieve solidariteit uitgehold. Verbrugge noemt de lichte gemeenschappen, waarin men elkaar, anders dan in de vroegere zuilen, gedeeltelijk treft, bijvoorbeeld in voetbalverenigingen. Het is niet te hopen, zegt Kruiter, dat de staat alleen maar een controleur wordt.

Volgens Kruiter probeert men tegenwoordig de verzorgingsstaat, die steeds meer gecentraliseerd is geraakt, te decentraliseren, maar dat is vooral ingegeven door bezuinigingen. De ziel van de verzorgingsstaat leeft vooral in de professionals die in de sector werkzaam zijn. Volgens Robeyns conflicteert de efficiëntiebehoefte van de staat met die van een kleine organisatie.

Clairy brengt de marktwerking in. Verbrugge stelt dat men instituties op allerlei quasi markt- achtige manieren ging organiseren, zoals de woningbouwcorporaties. Volgens Duyvendak kende het neo-liberale denken aan de markt een vitaliserende werking toe, maar is die inmiddels door allerlei excessen uitgewerkt. Historisch gezien gaat de ziel van de verzorgingsstaat volgens hem om de verheffing van de minderen. Kruiter stelt vast dat daklozen door de overheid tegenwoordig worden uit- en afgeschreven. In Rotterdam kan men zich alleen vestigen als men 130 % van het minimum inkomen verdient.

Clairy vraagt of daarmee de ziel wordt aangetast. Duyvendak meent dat het goed is om te proberen mensen te activeren. Kruiter wijst echter op onbedoelde effecten van dat beleid, namelijk dat groepen worden afgeschreven. Toch ziet hij kansen voor de gemeenten, die meer vrijheid krijgen. Verbrugge ziet in de toekomst een betrokken markt naast en een zorgende overheid. Volgens Duyvendak dient de overheid voorwaardenscheppend aanwezig te zijn.

Zelf zie ik de laatste tijd tot mijn genoegen in de zorg allerlei initiatieven van onderop ontstaan, waarbij de macht van de managers wordt ontlopen. Het zou mooi zijn als dat soort initiatieven, die in het financiële voordeel van de staat zijn, zich ook in andere instituties ontwikkelen en dat de staat verder zorgt voor een vangnet. Of nog mooier voor een basisinkomen voor iedereen.  

Het is verrassend dat Clairy Polak, bijna terloops, aan het eind van de uitzending nog de winnaar van de Socrates Wisselbeker bekend maakt. De genomineerden zitten in de zaal. Coen Simon, schrijver van En toen wisten we alles, neemt de reuzebeker in ontvangst.  

Hier meer over Het filosofisch kwintet.

maandag 16 april 2012

Recensie: De mooie blanke armen van mevrouw Sorgedahl (2011), Lars Gustafsson


Oude filosoof op zoek naar zijn verleden.

De stijl van Gustafsson is aarzelend, bedachtzaam. Zoals een filosoof gewoon is, doet hij niet graag uitspraken waar hij niet helemaal achter kan staan. ‘Nee dit gaat zo niet,’ verzucht hij als hij zijn jeugdherinneringen probeert terug te halen. Het vraagstuk van zijn persoonlijk verleden houdt hem bezig. De verhalen die hij vertelt worden afgewisseld met levensvragen, soms op het vele af.

In De mooie blanke armen van mevrouw Sorgedahl beschrijft een 70- jarige, gepensioneerde filosofiedocent aan het Magdalene college in Oxford zijn jeugd op het besloten Zweedse platteland. De jongen maakte deel uit van een hechte vriendengroep, die in een ketelkelder bijeenkwam en daar ideeën uitwisselde en plannen beraamde. Hij woont inmiddels al lang en tot zijn tevredenheid in Engeland en schrijft over de magie in de jaren veertig Zweden, bijvoorbeeld in de figuur van zijn grootmoeder Thecla die met haar zus kaneelperen inmaakte en geloofde in de Apocalyps.

In de jaren vijftig trok mevrouw Sorgedahl met haar man in het huis dat had toebehoord aan oom Fritz, de broer van zijn grootmoeder. Daarna had er nog een leraar met zijn gezin in gewoond, Westerberg, die aan de builenpest ten onder ging. Mevrouw Sorgedahl was een moderne dame, twintig jaar ouder, die het leuk vond het vriendengroepje bij haar uit te nodigen en hen drank en sigaretten aan te bieden. Haar man was veel uithuizig. Ze maakte veel indruk op de jongen, al kan hij zich de chronologie van de gebeurtenissen in de, voor zijn ontwikkeling belangrijke, zomer van 1954 niet goed meer herinneren. In het bleke Engelse oktoberlicht is die felle Zweedse zomer moeilijk terug te halen. Het is voor hem zelfs de vraag of hij wel heeft bestaan. ‘De literatuur was een angstaanjagend labyrint, een bos dat al dichter werd naarmate je er dieper in doordrong en waar je gemakkelijk in kon verdwalen om er nooit meer uit te komen.’
Misschien krijgt de jongen geen naam vanwege de kwellende onzekerheid over zijn bestaan, dacht ik na lezing.

De manier waarop de hoofdpersoon mevrouw Sorgedahl beschrijft zorgt voor veel spanning in het boek. Zij vormt een onderwerp dat op kousevoeten wordt benaderd. Ze komt naderbij en wijkt weer terug.

Er zijn andere verhalen te vertellen, zoals die over een wiskundeleraar die door de schooljongens gek gemaakt worden, maar ook die door zijn moeder verteld werden en door de hoofdpersoon achteraf geanalyseerd worden op waarachtigheid, zoals over de ketterse dominee Tim die een meisje ontmoette dat het kerkorgel wilde repareren en het verhaal over de melancholieke hulppredikant Dufvenberg uit Aol die de pastorie in de fik stak, zichzelf in de buurt verborg en, om aan voedsel te komen, deed alsof hij een weerwolf was. De jongen was zeer onder de indruk van deze verhalen.

In de zomer van 1954 verbleef de jongen met zijn ouders in een zomerhuis aan een meer. In hun buurt bevond zich het gezin van de metaalgieter, die vaak in een boot het water op ging. De jongen raakte in de ban van de intrigerende dochter Ingela, die hem echter weinig kansen bood.

‘Het is waarschijnlijk dat er iets onwaarschijnlijks gebeurt,’ stelt Aristoteles. In dit geval was het een lekke band van Ingela vlak voor het huis van de jongen, die de twee bij elkaar bracht. Ze beleefden een hete zomer, tot de vakantie van het gezin van de metaalgieter erop zat en Ingela verdween. De jongen ging af en toe met de bus naar het huis van de, vanwege vakantie afwezige, mevrouw Sorgedahl om de planten water te geven. Hij kon het niet laten om haar hoofdkussen in zijn handen te nemen.  

Zoals gezegd speelt de chronologie van de gebeurtenissen de filosofiedocent parten. Later herinnert hij zich dat mevrouw hem al eerder meenam naar een concert en later naar haar huis.
‘Wat een ervaring! Een paar uur volledig de beschikking te hebben over een vrouw, haar geuren stapsgewijs te voelen veranderen van de lichtste geur van hyacint naar de bittere geur van patina.’ Het geeft de jongen die niet zeker was van zijn bestaan, een antwoord op de vraag of hij bestond.

Het boek eindigt met een beeld van een roeiboot die op een stuw afvaart en pas later zal weten wat voor hem ligt. De werkelijkheid kent vele dimensies, van sommige zijn we met onze staat van wetenschap niet eens op de hoogte. De menselijke geest is raadselachtig en zo zijn de herinneringen. Gelukkig dat er schrijvers zijn die dat zo helder in beeld brengen, al hoop ik niet dat al het filosofische commentaar teveel een maniertje van Gustafsson gaat worden.    

zondag 15 april 2012

Presumed guilty (2009), documentaire van Roberto Hernandez en Layda Negrete


Onthullend kijkje in het krakende rechtssyteem van Mexico.

Tonio is een jongeman die al enige tijd in de Mexicaanse gevangenis zit. Breakdancen geeft hem een gevoel van vrijheid. Hij maakte ooit een clip over een jongen die opgebracht werd door de politie. Hij had in die tijd problemen, voelde zich rot en wilde eigenlijk wel in de gevangenis. De clip had een profetische waarde. Niet lang daarna werd Tonio op gebracht door een aantal rechercheurs en, hoewel winkeliers stelden dat Tonio op dat moment niet op de plaats van de moord aanwezig was, zonder verder onderzoek beschuldigd van moord op een andere jongen. Als de aanklacht eenmaal geformuleerd is doet het proces er niet meer toe. 

De advocaten Roberto en Layda nemen het voor hem op. Ze besluiten een filmportret van hem te maken. Op 12 januari 2007 zit Tonio al 395 dagen in een cel met twintig andere personen. Ze filmen hem op zijn slaapplaats onder een stapelbed waar kakkerlakken rondkruipen. Eva, de vriendin vna Tonio, wordt door bewakers betast als ze hem eten komt brengen. De advocaten bestuderen de processtukken en ontdekken dat de licentie van de bijgevoegde foto vervalst is. Ze vragen een nieuw proces aan. Advocaat Heredia staat Tonio bij. Tonio zegt dat eerdere advocaten hem valse hoop gaven. In Mexico moet de aanklager  niet de schuld bewijzen, maar moet de verdachte zijn onschuld bewijzen.

Eva wil trouwen. Er volgt eerst nog een gemeenschappelijk huwelijk in de gevangenis. Het nieuwe proces wordt geleid door Palomares, dezelfde rechter als de eerste keer, maar mag wel gefilmd worden. Tonio kijkt achter de tralies toe. Getuige Victor weet niet hoe Tonio, die op advies van zijn advocaat op de grond gaat zitten, eruit ziet. Een rechercheur heeft hem ingefluisterd dat de verdachte Tonio heette.

Een rechercheur, die hem arresteerde, weet nergens meer van, de hoofdinspecteur herinnert zich niet dat hij Tonio op zijn borst sloeg. Tonio is bang voor een wraakactie van de politie. Tijdens de volgende zitting zegt de rechercheur dat hij de vorige keer bij de uitgang bedreigd werd. Heredia, de advocaat van Tonio, wordt onbevoegd verklaard. De filmmakers besluiten om Tonio zelf het woord te laten voeren. Hij zit 723 dagen in het gevang. Er volgt een directe confrontatie met de hoofdinspecteur, die voor de tralies staat, waarachter Tonio zich bevindt. De rechter staat opzij en geeft een woordelijk verslag door aan de notulist. De hoofdinspecteur is niet op zijn gemak. De rechter moet hem verschillende keren zeggen dat hij Tonio moet aankijken, maar veel bereikt Tonio niet. Ook getuige Victor volhardt in eerste instantie in zijn oordeel. Zelfs als Tonio hem vraagt of hij zich realiseert dat hij zijn leven vergalt, geeft hij geen krimp. Pas als Tonio hem erop wijst dat bij hem geen kruitsporen gevonden zijn, geeft Victor toe dat hij niet weet wie er geschoten heeft.

Men vraagt vrijspraak aan. Tonio vraagt de vrouwelijke officier van justitie die tijdens het proces stoicijns achter haar tafel zat, waarom hij beschuldigd wordt. ‘Omdat het miin werk is,’ antwoordt ze. Hoewel men stilletjes verwacht dat Tonio wordt vrijgesproken, luidt de uitspraak dat Tonio twintig jaar cel krijgt. Tonio staat achter de tralies en zegt tegen zijn moeder dat ze niet moet huilen. Het is februari 2008. Tonio zit al meer dan twee jaar in de gevangenis. De filmmakers zijn ontgoocheld. Heredia vraagt hoger beroep aan.

Inmiddels is er een baby. Op 3 april 2008 wordt Tonio alsnog vrijgesproken. Men heeft de filmbeelden gezien. Een van de drie rechters geeft een toelichting. Tonio vindt het moeilijk zijn medegevangenen achter te laten. Als een held wordt hij bij de uitgang van de gevangenis ontvangen. Hij neemt zijn kind in zijn handen.  

Tussendoor krijgen we wat cijfers te zien over de rechtspraak in Mexico:

93 %  van de verdachten krijgt nooit een arrestatiebevel te zien.
95 %  van de uitspraken zijn veroordelingen.
92 %  is niet gebaseerd op fysiek bewijs.

Hier de trailer.


zaterdag 14 april 2012

Theaterrecensie: Branding (2011), Lebbis


Over de olifant in ons.

Het is een wonderlijke wereld, die van de cabaretiers. Voorafgaande aan de televisieregistratie van deze voorstelling, zag ik in het Journaal van acht uur een onderwerp over kleine electrische voertuigen die de auto's van de toekomst zouden zijn. In het filmpje figureerde Bavo Galama als auto journalist. Ik boog me verbaasd naar voren. Was dit dezelfde Galama als de cabaretier die ik begin jaren negentig in De kleine komedie bewonderde? Het was onmiskenbaar zijn stem. Wat deed die nu als auto journalist?

In de jaren negentig werkte ook Lebbis nog samen met Dolf Jansen. Om beurten spraken ze hun teksten. Daardoor waren ze in staat een enorm tempo te ontwikkelen. Als de een begon, had de ander tijd om uit te hijgen. Ik zag gister nog een tweet langskomen van Dolf Jansen die voor zijn optreden in de schouwburg in Haarlem meedeelde dat hij de spanning aan kon en dat het een waanzinnig goede avond zou worden. Niet veel later berichtte hij over Branding dat op Nederland 3 werd uitgezonden. Hij had daar hele goede dingen van gehoord. Zou hij dan nooit de show gezien hebben, vroeg ik me verbaasd af.

Inmiddels is Branding alweer het zevende solo programma van Lebbis. In zijn eentje en zonder muzikale begeleiding wist hij in vorige shows de aandacht anderhalf uur gevangen te houden. Dat laatste geldt voor Dolf Jansen. Misschien was dat ook wel de reden dat de heren uiteen zijn gegaan: bezaten ze teveel talent om dat te moeten delen.

Een andere overeenkomst is dat ze beide hardlopers zijn. Dolf loopt vaak marathons, voor Lebbis is het een activiteit om rust en inspiratie op te doen. Alleen deed hij het de laatste tijd even niet. Hij opende de show met de mededeling dat het niet helemaal goed met hem ging omdat hij, op de vroege ochtend in Amsterdam toen de vogels net begonnen waren met zingen, van de fiets gevallen was en daarvan nog steeds last in zijn hoofd had. Het was een alcohol related incident, zei hij zelf, een geval van te weinig alcohol gedronken, voegde hij daar aan balorig aan toe.

Het ongeval is een kapstok om verschillende verhalenelementen aan op te hangen: hij ging daarom voor zijn rust samen met zijn vriendin naar het saaiste land van Europa, Denemarken met zijn voorspelbare heuvels en zijn Legoland, dat hem een bijna doodservaring bezorgde, maar dat in de smaak viel bij zijn vriendin, zijn vrienden stelden hem allerlei therapieën voor, waarbij vaak de mri-scan genoemd werd, hetgeen hij dan ook opvolgde. Hij kwam onder een claustrofobische apparaat terecht, die paniek opriep.

Een analyse van zijn vlucht-vechtreactie - zijn gevoel dat weg wil, maar zijn ratio die hem zegt rustig te blijven - voert naar het thema van de voorstelling: de olifant in ons die graag zijn impulsen uitleeft, maar wordt ingetoomd door het verstand. De olifant is liever lui dan moe, wil liever op de bank zitten dan studeren, maar het verstand weet dat hij met een diploma een betere baan krijgt. Waardoor hij, zoals Lebbis balorig opmerkt dat hij dan nog langer op de bank kan blijven zittken.

Het is een beetje simplistisch allemaal, deze show, die ruim een jaar geleden werd opgenomen. Er wordt gesneerd naar Leers en Verhagen van het CDA, een partij waarin de verhouding tussen macht en idealen wel erg in het voordeel van het eerste uitvalt. De onvermijdelijke war on terrror is een uitgekauwde zaak.

Lebbis verandert van toon als hij beweert dat hij kan zich niet voorstellen dat een man een meisje van de fiets kan sleuren en meenemen de bosjes in, maar in het mooie verhaal dat volgt weerspreekt hij zijn morele uitgangspunt: een jong meisje achter de kassa die zegt dat hij niet meer door haar geholpen kan worden omdat ze gaat sluiten, maakt hem zo kwaad dat hij haar na werktijd achtervolgt, haar voorbij rijdt en in het Flevopark opwacht met de boodschap dat hij het niet meer gaat doen maar dat zij de laatste is.

Hij gaat verder met weinig opzienbarende kritiek, bijvoorbeeld op het geldverslindende hsl-project dat een mooie gelegenheid had geboden om Chesterfields in de treinen te plaatsen in plaats van die door een betonnen gang te laten rijden en iets sneller te laten aankomen in Parijs.  
Het poëtische Lieg nooit tegen jezelf breekt de sleur die toch in de voorstelling sluipt. Wat ik miste in plaats was de gebruikelijke persoonlijke tirade tegen het oneerlijke economische systeem. Het blijft bij de vaststelling dat reclamemakers mensen proberen te verleiden in plaats van dat hen verteld wordt wat ze moeten doen, maar dat wisten we al. 

De titel klinkt als veel geruis met een weinig gearticuleerde klank. Het programma inspireert net zo weinig als het protserige decorstuk dat boven hem hangt. Zo oogt het op de tv tenminste. Het thema van de olifant - op zich al een niet zo gelukkige beeldspraak - in bedwang gehouden door het verstand, verbeeldt, hoewel die een belangrijke krachtenverhouding in de mens vormt, een wat platgetrapte visie over onze motivatie. Branding voegt daarmee weinig toe aan de zes eerdere programma’s. 

Hier een toegift over Griekenland.