Harde confrontaties tussen moeder en zoon
Adriaan van Dis schreef in zijn omvangrijke oeuvre, dat
begon met Nathan Sid, vooral over de relatie met zijn vader en weinig over zijn
moeder, maar in zijn laatste en bekroonde roman Ik kom terug maakt hij dat helemaal goed door zich helemaal aan deze
Marie te wijden. Tijdens de Zomergasten uitzending met Jan Leyers in 2012 vertelde
hij al dat hij haar veelvuldig belde en aantekeningen maakte over haar leven.
In Ik kom terug komen die uitgebreid
terug.
Van Dis begint - na een eerste beeld van een kist uit Indië
waarin zijn moeder haar schatten bewaart die ze niet wil prijsgeven - met een
reis samen met haar naar de omgeving in Brabant waar ze is geboren, dichtbij de Belgische grens. Het is een heel gehannes om haar in de rolstoel te
krijgen, maar ze komen op de dijk in contact met een oude pachter die hen
meeneemt naar de boerderij waar ze geboren is en waar ze woonde tot ze de
Indische officier Just ontmoette, die haar meenam naar Nederlands Indië. Over
dat leven daar vertelt ze met horten en stoten in het rusthuis waar ze haar
laatste levensdagen slijt. Haar zoon komt steeds vaker op bezoek en neemt later
zelfs zijn intrek in een gastenkamer. De moeder en de zoon maakten afspraken
over hun samenwerking. Hij wil haar een leven op papier geven, maar voor wat
hoort wat. Hij zijn verhaal, zij een geschikt levenseinde in de vorm van een
dodelijke pil toegebracht door een arts. Het worden harde confrontaties, over
geld, de dood en de waarheid.
Van Dis had het nooit gemakkelijk met haar. Hij refereert
aan de geestelijke schoonmaak van het die ze na de oorlog in het
repatriantenhuis in Bergen NH voorstond. Hij kon zich als nakomertje van drie
halfzussen moeilijk onttrekken aan de luimen van de sterke, afstandelijke
vrouw, die heilig in karma en reïncarnatie geloofde. Daarbij had hij ook nog te
maken met een zwaar beschadigde militair, haar tweede man, wiens gekte in
eerdere romans voldoende aan de orde kwam. Zijn moeder was volgens Van Dis van
staal en het vereiste buskruit om een bres te slaan in haar verdediging. In zijn dromen komt het zelfs tot een gevecht dat zelfs fysieke vormen
aanneemt.
Het verhaal schiet heen en weer in de tijd al naargelang de
pet van zijn moeder staat. Ze verzint, liegt, zwijgt en vertelt zweefverhalen, waardoor er een kat en
muis gevecht om de herinnering ontstaat, dat soms wel eens een beetje veel
wordt, draaierig maakt. Het leidt tot commentaren van de zoon zoals de keer dat
hij zich afvraagt wanneer dat mens eindelijk eens doof wordt.
Schrijnend is het beeld van de jongen die, als was hij
haar man, zijn moeder begeleidt naar een dure modezaak in het Gooi waar ze zijn
gaan wonen na het verkrijgen van een erfenis. Hij moet haar helpen met het uitzoeken
van kleding omdat ze kleurenblind is, maar dat niet wil bekennen. Een ander
beeld dat blijft hangen is dat van de moeder die in haar kamer in het rusthuis aan
de grote tafel zit te lezen met een bevlekt kussen voor haar buik omdat ze niet
wil dat iemand haar vleesboom ziet. Helemaal erg is het dat de zoon op 65
jarige leeftijd rollen biskwie kapot stampt omdat voor zijn moeder alleen de
duurste koek goed genoeg is. Het is zeer openhartig wat Van Dis laat zien, al moet
hij zich wel herhaaldelijk inprenten dat hij eerlijk moet zijn.
Zijn leven wordt, net als de geschiedenis, een beweeglijk
verhaal, zo heeft Van Dis van zijn eigen psychoanalyse geleerd. Een kind uit
een beschadigend milieu kan niet anders dan daar de wrange vruchten van
plukken. In plaats van slachtoffer wordt hij zelf ook een beetje dader en
zijn vader gaat in omgekeerde richting. ‘Al blijven de feiten dezelfde, als het
al feiten zijn, hij interpreteert ze anders.’
De stijl is al net zo levendig als de moeder zelf, op het pathetische
af zoals we kennen van Van Dis, bijvoorbeeld als hij in zijn tuin zit voor zijn
vertrek naar het rusthuis. ‘Ik ging op
het bankje bij de vijver zitten en voelde haar ineens bij me staan. Ze duwde me
opzij en plofte naast me neer. Haar gezicht verscheen tussen de waterlelies –
een fantasie, ik wist het en toch liet ik het toe. Ik wou het zo graag, daar
zitten met mijn moeder, schouder aan schouder en onszelf in het heldere water
zien.’
De emotie wordt gevangen in korte typeringen, zoals over de
eerder genoemde kist die een kraakkist wordt genoemd, de felle kleding van de
moeder die vergeleken wordt met oorlogstooi uit postordercatalogus of de zoon
die zich tuinjongen van de dood noemt omdat hij de raad van zijn jongste zus
opvolgt en zijn moeder op een aardbeiendieet zet dat onafwendbaar naar het
einde moet voeren. De appel valt niet ver van de boom getuige de wisecracks van
de moeder zoals over Indische tranen, de theevlekken die haar brieven van
vroeger bevlekken.
Het tragikomische relaas sluit natuurlijk af met de kraakkist
die leeggeruimd is net zoals de moeder alle andere herinneringen heeft weggedaan
voor ze blut, maar trots stierf.
Hier de site van
Van Dis met daarop volgens de disclaimer achterin het boek de lijst met zweefboeken
van zijn moeder, al kon ik die niet vinden, hier
mijn verslag van de uitzending van Zomergasten
met Van Dis.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten