De liefde tussen twee kunstenaars, opgesoupeerd door de
tijdgeest maar wervelend opgediend
Het toneelbeeld geeft aan wat we kunnen verwachten. In een
half verduisterde ruimte speelt een beschilderde man, liggend op zwart landbouwplastic,
jankende accoorden op zijn gitaar, Patty Smith zit op een klein podium daarachter en
bereidt zich zeer gespannen voor op een optreden, dat op een scherm naast haar
al geprojecteerd wordt. Links een lange tafel met daarop herinneringen
waaronder een platenhoes van de album Horses (zie afbeelding), aan de andere kant een kledingrek. Daartussen twee oranje
banken, een ervan uit een auto gesloopt. De verloedering wordt geaccentueerd
door de vaas met witte lelies op de tafel, met daarachter nog een personage die
zich aanvankelijk als een criticus opstelt maar waarin al snel fotograaf Robert
Mapplethorpe zichtbaar wordt, die ook de foto op Horses maakte.
Het ruige intro van Smith doet het ergste vermoeden. De
ladders in haar nylonkousen lijken op de snaren van de door haar geadoreerde
gitaar. Anders dan de bloemenkinderen met hun love and peace, zoals mooi verbeeld in de documentaire film Where have all the flowers gone? uit
2008 waarin de regisseur teruggaat naar de Summer
of love in San Francisco, zijn we getuige van een verhouding met een
zwaarder soortelijk gewicht tussen Smith en Mapplethorpe, beiden vlak na de
oorlog geboren en zeer zeker de vrijheid opnieuw te veroveren, maar nu in
persoonlijke zin. I am free, herhaalt
Smith strijdbaar als was ze de Angela Davis van de blanke generatie.
Na alle gitaargeweld en een flash forward naar het bittere
einde van de relatie, ontstaat een wending ten goede als de gitarist het
biografische werk Just kids ter hand
neemt en daarover, aan de hand van de tekst van Roeland Hofman, enige fraaie
beschouwingen wijdt. Zelf had hij zoiets nooit kunnen schrijven. Hij is dan ook
blij dat ze op het toneel staan om de ontwikkeling van de relatie te
verbeelden. Dat gebeurt in de resterende twee uur op een wervelende wijze, niet
in de laatste plaats omdat de persoon Patty Smith zeer fraai door Judith van
den Berg en door Matthijs van de Sande Bakhuyzen uitgebeeld wordt. Ze trekken het
publiek, ook door de nummers die ze a cappela ten gehore brengen, helemaal de
sfeer in waarin de relatie tussen Smith en Mapplethorpe zich ontwikkelde.
Ludwig Bindervoet is daarnaast prima gecast voor de fotograaf, die net als
Smith alles in zijn leven in dienst stelt van het kunstenaarschap. De maniakale
kant daarvan krijgt de nodige lucht als die op de hak wordt genomen door een
oude man die het stel als poseurs in het park ziet zitten. Hij neemt het hun
kwalijk dat ze niet hard aan het werk zijn, zoals kunstenaars geacht worden te
doen.
Allerlei stijlfiguren zoals zo’n typetje worden uit de kast
gehaald om het verhaal van Smith en Mapplethorpe - het slechte meisje dat goed
wilde doen en de goede jongen die slecht wilde doen - leven in te blazen. Dat
begint met de levensgeschiedenis van het gevallen fabrieksmeisje dat op haar
twintigste naar New York vluchtte met het vaste voornemen om kunstenaar te
worden, al had ze, net als Mapplethorpe, geen idee hoe ze dat moest vormgeven. Het
was meteen dik aan tussen de twee. Hun samenzijn was de gewoonste zaak van de
wereld en de boomhut waar ze hun nestje in maakten was weliswaar arm maar heel
knus. Zoals dat in het leven gaat, blijft het daar niet bij. Terwijl Smith in
een boekwinkel werkt en gedichten schrijft die op de mysticus William Blake
maar vooral op de romanticus Rimbaud geïnspireerd zijn, probeert Mapplethorpe
met verruimende middelen zijn creatieve proces op gang te brengen, hetgeen
steeds wildere vormen aanneemt, niet in de laatste plaats vanwege zijn sterke
homoseksuele gevoelens. Het name dropping
in het Chelsea hotel, waar ze naar toe verhuizen, is niet van de lucht. De
experimenten die in de kunstwereld onder leiding van Andy Warhol plaatsvonden,
zorgen voor een verwijdering in de relatie tussen de geliefden die elkaar
eerder in een taxi een eeuwige verbintenis beloofd hadden. De harde seksuele
sfeer die Mapplethorpe opzocht wordt door Bindervoet zeer beklemmend
weergegeven in een scène met een neger in een kelder van een mecenas.
Eigenlijk is alles wat er na komt een schetsmatige
afwikkeling tot de dood van Mapplethorpe in 1989 aan aids. Smith speelt, na
veel persoonlijke tegenslag in haar latere leven, nog steeds de sterren van de
hemel, zoals eind vorig jaar in Paradiso. Na afloop van de voorstelling vertellen
popjournalist Jan Vollaard en muziekkenner Louise de Koning meer over de invloeden
op het werk van Smith. Helaas een beetje veel, na alle informatie die al
gepasseerd is. Maar de muziek en de beelden maakten veel goed, net als de
gedraaide platen na afloop, waardoor men zelf uiting kon geven aan alle
gevoelens waarmee men de laatste uren bestookt werd, die van liefde, wanhoop,
hysterie, zoals Blake die eerder in The de marriage
of heaven and hell tekende en beschreef.
They are just kids
onder regie van Marcus Azzini is het tweede deel van een drieluik over jonge
mensen die in een roerig tijdperk op zoek gaan naar een manier om anders te
leven, zoals in de flyer te lezen valt. Judith van den Berg vertelt na afloop
van de voorstelling over het derde deel On
the road van Jack Kerouac dat over een jaar te zien zal zijn. Dat zal er,
gezien het gedemonstreerde talent waarmee deze voorstelling werd opgediend, opnieuw
wel goed in gaan.
Hier
mijn bespreking van de documentaire film Where
have all the flowers gone?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten