Woordspelletjes staan geen verbeelding toe
Stripverhaal heeft
niets van doen met een stripverhaal, maar duidt op een gestripte voorstelling, die,
zo zegt de flyer, waarin we ontdaan is van alle franje twee mensen leren
kennen die een band aangaan maar nooit hun wantrouwen verliezen. Dit
existentiële thema, bedacht en in elkaar gezet door Roy Peters, krijgt echter
nooit de zwaarte en de diepgang die dat toch zou kunnen hebben. De tekst van
Rob de Graaf nodigt niet uit tot verdieping en het spel van Esther Snelder en
René Geerlings levert daaraan helaas evenmin een grote bijdrage.
De twee staan al voor het begin van de voorstelling klaar in
kinderkleren, die geen enkele speelsheid verraden. De donkere pofjurk met witte kousen en zwarte schoenen daaronder en het colbert met korte broek en stropdas ogen diep christelijk. Het is een outfit die past
in de jaren vijftig toen de vormen nog heel strak waren. Een vierkant van springtouw
kadert hen in en de opening met een woordspelletje past daar bij. ‘Blauw,’ zegt
de jongen, ‘zuur,’ antwoordt het meisje, die na enige tijd de leidende rol
overneemt, waarna we ook nog variaties te horen krijgen met kleuren, cijfers en
zinnen.
Deze intro doet, door de serieuze manier waarmee het vraag
en antwoordspel plaatsvindt, denken aan een schooloefening, al staat de vrije
situatie, waar een jongen en een meisje binnen witte doeken de kans krijgen om
helemaal zelf vorm te geven aan de tijd, daar ver van af. Het is grappig dat de
jongen meteen heel dicht bij het meisje wil zijn, niet zozeer uit liefde als
wel omdat hij stiekem gezien heeft, dat volwassenen soms zo met elkaar doen.
Het meisje moet daar niet zoveel hebben, niet op dat moment tenminste. De twee zijn
onzeker over toenadering, maar helaas blijft het bij angstige blikken en wordt de pijn
nergens echt invoelbaar. Het spel waarvan de regels ontbreken, zou tot het
tonen van kwetsbaarheid kunnen leiden, maar dat gebeurt niet. De jongen eist
alle ruimte op en probeert over het meisje te domineren en haar bang te maken. Het
speelveld wordt een boksring waarin, uitgevochten met taal, denkbeeldige klappen vallen.
Het is natuurlijk vreemd dat een jongen en een meisje in die
lagere schoolleeftijd elkaar opzoeken. In die ontwikkelingsperiode waarin de emotionele
spanning minder is, speelt men liever met de eigen seksegenoten, de aandacht
voor de andere sekse komt pas later om de hoek kijken. Dit meisje en deze
jongen zijn tot elkaar veroordeeld en missen elk empathisch vermogen om daar
verandering in te brengen. Behalve de regelmatig terugkerende woordspelletjes
worden er dansjes opgevoerd in verschillende vormen, maar een vonk blijft weg.
Dat geldt voor de verhouding tussen de twee maar daarmee ook voor de
voorstelling die op een cerebraal niveau blijft en nooit hartverwarmend wordt. Een
ijzige wind blaast niet voor niets af en toe over het toneel.
Anders dan in zijn vorige teksten voor De avond (2014) en Beton (2015) weet De
Graaf de juiste toon niet te vinden. De aan- en invuloefeningen zijn niet
boeiend genoeg en bieden geen meerwaarde. Het blijven losse flodders, die
nergens doel treffen. Vooral de wending waarbij de jongen het meisje seksistisch
tegemoet treedt breekt veel af, maar misschien zag De Graaf geen andere
mogelijkheid voor een afloop. Als het meisje, geheel naar de zin van de jongen
het veld ruimt, blijft er een stijfkop achter. Het is de niet alleen de
verhouding maar ook de verbeelding die de das wordt omgedaan, de mond gesnoerd,
terwijl de kans voor het grijpen lag om iets te tonen van de hartverscheurende
kant die aan het samenleven inherent is.
Hier
meer informatie op de site van de Toneelschuur, waaronder een trailer, hier
mijn bespreking van De avond, hier
die van Beton, hier de site van De Gemeenschap met daarop ook eerdere voorstellingen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten