Alles over de ziekte die literatuur heet
Tim Parks (1954) is een Engelse schrijver die alweer enige
tijd in Italië woont. In Nederland is hij vooral bekend als romancier, iemand wiens
werk ik in de loop van de tijd met heel veel bewondering en plezier gelezen heb,
maar daarnaast is hij ook nog essayist, blogger, vertaler en docent op een
Italiaanse universiteit, kortom een veelzijdig persoon op literair gebied. Dat
hij, naar aanleiding van zijn prostaatprobleem, openhartig beschreven in het
nonfictie boek Teach us to sit still
(2010) ook nog in meditatie geïnteresseerd raakte, maakte hem voor mij alleen
nog maar boeiender.
In Waarom ik lees
heeft hij verschillende vrij korte stukjes gebundeld in vier delen, die elkaar
soms overlappen. De ondertitel De
veranderende wereld van het boek geeft aan wat daarbij het centrale thema
is: de literatuur, die in tijden van globalisering een ander karakter krijgt.
In zijn Inleiding ziet hij het nadeel
van de enorme expansie van kunst en literatuur in onze dagen:
‘Kunst is misschien
eerder een onderdeel van het probleem dan een oplossing: we gaan dan wel naar
de hel maar kijk eens hoe goed we erover schrijven, … Daarmee trapt hij de
veelvraat op zijn staart. Er is zoveel te lezen dat we nauwelijks nog toekomen
aan reflectie. Voor de overzichtelijkheid volg ik Parks door de vier delen van
het boek en maak daarbij enkele opmerkingen en kanttekeningen.
In het eerste deel, De
wereld rond het boek geheten, vraagt Parks zich af of we nog wel verhalen
nodig hebben. Alles is al zo’n beetje bedacht en geschreven. Romans versterken alleen
maar de zelfcreatie van de schrijver en diens hang naar een einde, het steeds
weer bedenken van een plot, noemt hij zelfs tiranniek. De internationalisering
van de literatuur brengt enkel nog saaie wereldromans zonder kraak of smaak
voort waarin elke couleur locale verdwenen is. In het titelessay gaat het over
zijn eigen leesachtergrond, die begon in het domineesgezin, dat zijn ervaring zeer
beïnvloed heeft en daarmee zijn standpunten: ‘Onpartijdig zijn over verhalen zou betekenen dat je nergens vandaan
komt, dat je niemand bent.’
Het tweede deel Het
boek in de wereld begint met de jaarlijkse dans om de Nobelprijs. Daar is het
nodige mee mis, omdat het ene land meer bevoorrecht is dan het andere, met de
Engelstalige literatuur bovenaan op de lijstjes. Opnieuw maakt hij zich druk
over de gevolgen hiervan. Het effect van de mondialisering op de literatuur is
dat de smaak uit de boeken verdwijnt en er steeds meer een eenheidsworst voor
in de plaats komt. Parks vindt de betrokkenheid die een romanschrijver voor de cultuur
aan de dag legt belangrijker dan het afleveren van een product met universele
aantrekkingskracht, al kent hij het fenomeen, want in het laatste deel zegt hij
zelf dat een Engelstalige verfilming van de roman Cleaver (2006) hem liever was geweest dan de Duitstalige. Dat neemt
niet weg dat hij zelfs zover gaat dat hij, denkend aan Becket, zich afvraagt of
spraak niet altijd breedspraak is, maar daar zal zijn latere boeddhistische
interesse wel in meespelen. In ieder geval gaat dit volgens hem op voor de
literatuurwetenschap, maar ook in engere zin voor de biografie die teveel een hagiografie
geworden is.
In deel 3 De wereld
van de schrijver komt het beroep van de schrijver aan bod. Park schetst een
klassiek (Sophocles) tegenover een romantisch beeld van de schrijver (Shelley) en
de negatieve veranderingen in het laatste beeld door het inzetten van literaire
agenten, waarbij hij Gerbrand Bakker als een positieve uitzondering noemt. Zijn
idee dat schrijvers vaak een andere houding gaan aannemen na publicatie van hun
werk, waarmee ze zich tenminste schrijver kunnen noemen, kan ik me indenken.
Boeiend is hetgeen hij schrijft over de invloed van het leven op het werk, zoals
bijvoorbeeld van de Italiaan Svevo. Hij poneert de provocerende stelling dat
literatuur eigenlijk een bijproduct is van hinderlijke communicatieproblemen. Dit
komt tot uiting in het babbelende brein, dat hij
het belangrijkste personage uit de twintigste eeuwse
literatuur noemt. Hij geeft de raad aan de schrijver om eerst te leren
stilzitten voordat men weer een nieuw werk uit de mouw schudt. Tegelijk heeft
hij weinig fiducie in zijn advies: ‘Ik
vermoed dat het ons lot is om nog jaren door te gaan met onze literaire ziekte.
Het is moeilijk jezelf niet te feliciteren met je prachtige ongeluk.’
De troost die de literatuur biedt is tegelijk een van de
vormen die het destructieve culturele patroon ondersteunt. Dit geldt ook, zegt
hij, voor zijn eigen roman The server
(2012), die in het Nederlands vertaald is als De dienares. Literatuur komt volgens Parks voort uit onopgeloste
conflicten, een stelling die ik wel zou durven verdedigen, als we ons beperken
tot de fictie die vanuit urgentie geschreven is en niet in model gebracht op
schrijfscholen.
Deel 4 Schrijven in
verschillende werelden gaat tenslotte meer over hemzelf en zijn vrijwillige
verbanning naar Zuid Europa. Zijn positie in Italië maakt hem gevoeliger voor
de dominante positie van het Engels, waarmee hij vooral de Amerikaanse
literatuur bedoelt. Daarnaast gaat hij aan de hand van Verliefde vrouwen (2011) van D.H. Lawrence Kisling, die zelf ook fictie schrijft.
Het is de makke van het boek dat het, ondanks de boeiende provocerende stellingname,
literatuur bespreekt die ik niet ken en waarover ik ook geen uitspraak kan
doen, laat staan een mening vormen. Wat dat betreft lees ik liever een
meeslepende roman van Parks.
in op het vak van vertalen. Hij komt terug op zijn
bedenkingen in het eerste deel waarin hij de verarming van de literatuur ter
sprake bracht. Vertalingen zijn meer gericht op de ratio dan op het gevoel dat
in de brontaal zit. Een bespreking van vertalingen van het kolossale dagboek Zibaldone van Leopardi was moeilijk voor
mij te volgen om dat dit hoofdstuk natuurlijk ook nog eens in het Nederlands
vertaald is en wel door Corine
Hier
mijn bespreking van Verliefde vrouwen,
hier
die van Leer ons stil te zitten, hier
die van Dromen over en zeeën en rivieren,
hier de site van Corine Kisling.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten