Vanwege het overlijden, afgelopen zondag, van neuroloog Oliver
Sacks (1933-2015), herhaalde de VPRO een dag later de aflevering uit de
gespreksserie Een schitterend ongeluk, waarin Sacks vertelt over zijn leven en denken.
Het was adembenemend om de twintig jaar oude serie terug te zien. De aflevering
met Sacks getuigt van grote kwaliteit. Door de ontspannen manier van vragen
stellen van Kayzer, maar zeker ook door de openhartige, bijna lieve wijze waarop
Sacks zichzelf naar buiten keert.
De persoonlijke toon in het gesprek dat gevoerd wordt
bovenin een flatgebouw in Manhattan waar Sacks kantoor houdt, komt meteen naar
voren in de constatering dat beide mannen last hebben van migraine en dat Sacks
daarnaast ook lijdt aan claustrofobie. Tussen de opnames door zien we beelden
van inwoners van Manhattan die volgens Kayzer zo weggelopen zouden kunnen zijn
uit de boeken van Sacks over neurologische aandoeningen. We zien een starende vrouw
die ooit op het kruispunt, waar ze werd aangereden, op haar geliefde wachtte.
Een verlangen waarop geen ontgoocheling meer volgde, luidt het commentaar. We horen
ook een toespraak van een zwarte man op straat die zich verzet tegen de blanke
dominantie, iets waar Sacks het hartgrondig mee eens is.
Het gesprek opent met de afspraak die Sacks de volgende dag
in Londen heeft. Dan wordt namelijk een oude vriend van hem begraven. Het
brengt hem tot een verklaring over de dood: het verdwijnen van een unieke mens
laat onvermijdelijk een leegte achter. Zoals steeds lardeert Sacks zijn
uitspraken met citaten van dichters en schrijvers. In dit geval van Kierkegaard
wiens laatste woorden geweest zouden zijn: Veeg
me maar op. Sacks vertelt over zijn gelukkige jeugd in Hampstead Heath. Hij
waande zich onsterfelijk tot hij in Noorwegen een motorongeluk kreeg dat hem
herinnerde aan een gedicht van Auden waarin hij schrijft dat de laatste
gedachten van een mens dankbaarheid mogen zijn. Anderzijds voelde hij een
dierlijke angst voor het lijden en een metafysische voor het niet meer zijn. Tenslotte
was hij gepikeerd dat hij zijn werk niet kon voortzetten.
De herinnering staat in het gesprek centraal. Kayzer vraagt
naar de geuren, die volgens Sacks in een oud deel van de hersenen zetelen. Bij
een aanval van migraine ruikt hij nog de toast die hij als kind in een
kinderstoel kreeg voortgezet. Sacks zegt dat herinneringen niet, zoals in een
computer, ergens in de hersenen worden opgeslagen. Het zijn interpretaties,
geen reproducties en worden gekleurd door het latere leven. Hij kwam hier
achter door een Italiaanse kunstenaar die geobsedeerd werd door jeugdbeelden
van de Tweede Wereldoorlog in zijn dorp. Zijn exacte schetsen maakten duidelijk
dat hij het verleden niet geïntegreerd had. Sacks oppert dat gespletenheid
wellicht nodig is om kunst te maken, al is de herinnering in dit geval
versteend.
Sacks meent dat herinneringen het resultaat zijn van onze
fylogenetische ontwikkeling. Gapen is prehumaan gedrag dat gemakkelijk
overgenomen wordt. Postencefalitische patiënten likken soms water op in plaats
van het naar de mond te brengen. Dit soort verschijnselen maken van Sacks een
Darwiniaan, die zich aangetrokken voelt tot primitief en primair gedrag en een
voorliefde heeft voor landschappen zoals op de Galapagoseilanden. Op de vraag
of we beheerst worden door onze instincten dan wel een vrije wil hebben
antwoordt Sacks dat we moeten doen alsof er een vrije wil bestaat. Hij haalt zijn
collega Luria aan die ontdekte dat een mens met teveel geheugen niet meer tot
handelen kwam. Hij gelooft niet in de hypothese van de killer ape, als zou
agressie de motor zijn van de menselijke ontwikkeling. De wilde fantasieën van
kinderen dienen te worden afgeremd, maar wellicht moet er iets blijven bestaan
om creatief werk mogelijk te maken.
Vervolgens gaat het over het onderzoek van Sacks naar de
slaapziekte die in de jaren twintig vijf miljoen mensen trof. De film Awakenings (Penny Marshall, 1990) is
hierop gebaseerd. Hij behandelde in 1966 een groep hiervan met de drug L-dopa
hetgeen een wederopstanding veroorzaakte van zombies, zoals hij zegt. De
veerkracht van de persoonlijkheid verbijsterde hem. Tussen Sacks en de
patiënten ontstonden mooie verhoudingen. Een van de ontwaakten was Rose, die
levendige herinneringen had aan de jaren twintig en de moderne tijd niet als
reëel beschouwde, omdat haar bewustzijn lang niet actief was geweest en ze
versteend was in het verleden. Sacks vroeg zich af of hij er goed aan had
gedaan om haar tot leven te wekken, maar na tien dagen verviel Rose weer in
haar oude katatone toestand. Anderen hadden bijzondere fysiologische en psychologische
gewaarwordingen. Hester zag geen beweging maar een opvolging van stilstaande
beelden, waarmee tijd een ingewikkelde kwestie blijkt te zijn. Sacks denkt
regelmatig aan die patiënten terug. Ze verstoorden de mythe van zekerheid en
orde met hun prehumane gedrag. Hun reacties op L-dopa waren onvoorspelbaar
hetgeen Sacks later aan de chaostheorie deed denken, die in de jaren zestig nog
niet voorhanden was. Zijn ontdekkingen waren zowel beangstigend als bevrijdend:
ze toonden zowel de broosheid van het zenuwstelsel als de vernieuwende kracht
van de natuur, die later door Ilya Prigogine beschreven werd in Orde uit chaos (1985). In 1969 kregen de
patiënten tics die te maken hadden met bezoek dat verboden werd en beschadiging
van het zenuwstelsel veroorzaakten. Sacks ziet die tics als de tegenhanger van
de moral tone bij Parkinson patiënten.
Kayzer eindigt zoals steeds in de serie met de vraag wat de
wetenschap ons aan het eind van de twintigste eeuw gebracht heeft. Sacks ziet
de mens als iemand die betekenis zoekt en daartoe theorieën opstelt, die
volgens hem oneindig zijn omdat elk antwoord weer nieuwe vragen oproept.
Terwijl het fysieke universum beperkt is, is het geestelijk universum oneindig.
Mechanische wetenschapsmodellen kunnen dat laatste nooit bevatten. Daarvoor is
een wetenschap van het subject en het bewustzijn nodig. Hij vraagt Kayzer naar
hetgeen hij ziet als hij een migraine aanval heeft en vertelt daarna over
spontaan gegenereerde patronen van de visuele cortex, een notie die Aristoteles
al kende toen hij de wereld als een zichzelf genererende beweging voorstelde,
hetgeen later door Leibniz werd bevestigd. De overdracht van energie kent geen
eind. We are such stuff as
dreams are made on, stelt Kayzer vast.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten