Ik heb na tweeënnegentig bladzijden besloten om te stoppen met
Boy, omdat het verhaal over een
vrouwelijke psychiater die een aangenomen zoon door zelfmoord verliest, me, na
een aanvankelijk boeiend begin, matig kon boeien. Ik zou heel graag willen
weten hoe het afloopt, maar heb het geduld niet om daar nog honderd bladzijden
op te moeten wachten.
Roy, het pleegkind in kwestie, is stil en beleefd, niet erg
weerbaar en ondoorgrondelijk. Op de middelbare school verdwijnt hij tijdens een
werkweek en wordt later dood en opgezwollen in zee teruggevonden. De relatie
tussen de adoptieouders, die al niet zo geweldig was, verslechterd daardoor nog
meer.
Moeder de psychiater vindt een briefje waarin Roy schrijft
dat hij niet meer kon en vraagt zich af wat dat betekent. Ze hoort dat een
docente drama iets met zijn dood te maken had en zoekt haar op op het
platteland in Bulgarije waar ze inmiddels woont. Met veel omhaal horen we in
het eerste deel over veronderstellingen rond de dood van Roy. De politie is
zeker niet de beste vriend van de pleegmoeder.
In het tweede deel dat in Bulgarije speelt is de toon om te
beginnen aardser maar toch voelt de lezer zich nog steeds erg aan het lijntje
gehouden wat betreft de bedoeling van de psychiater. In afwachting van de moord
die ze in gedachten heeft, werkt ze bij de docente in de grote moestuin. Ze
denkt vaak terug aan haar moeilijke relatie met de jongen, die het heerlijk
vond om in het geheim haar jurken aan te trekken en daarmee een zweem van
homoseksualiteit rond zich verspreidde.
Het verhaal is geschreven vanuit het oogpunt van de
psychiater. Van zo iemand zou men meer mensenkennis verwachten, maar misschien
blijft zoiets beperkt tot de casi in de spreekkamer. De vrouw staat zelf niet
zo stevig in het leven en voelt zich ongemakkelijk tussen de andere moeders op
het schoolplein. Ze is geen echte moeder. Versteeg maakt haar
buitenstaandersrol goed duidelijk. Warmte tussen moeder en kind is er niet. Hun
verhouding is fragiel. De kilte in het pleeggezin stoot af. ‘Altijd als we zeiden dat we van hem hielden
draaide hij zijn hoofd weg.’
De observaties zijn heel aardig, zoals over Mark die de
politie bedankt hoewel ze geen resultaat hebben geboekt. De verteller schrijft daar
het volgende over: ‘ Het klonk alsof hij
echt iets had gekregen en ik wilde hem knijpen.’
Ook andere beelden zijn fraai zoals over de paniek van de
moeder op de luchthaven van Sofia die als een fladderende vogel de uitgang kan
vinden. Ze denkt daarbij terug aan het afscheid met Mark en weet van de nogal
duistere onderneming die haar te wachten staat.
Het tweede deel speelt zich vier jaar later af. Ze kijkt
terug op de tijd die ze in Bulgarije doorbracht. Ze werd daar meteen al
gegrepen door de hond van de docente die haar met haar rug op de grond wist te
krijgen. Dat brengt een herinnering boven aan vroeger toen ze tegen Boy zei dat
hij niet zo bang moest zijn.
Hoewel met het werken in de tuin zich een meer aardse dimensie
lijkt te openen, wordt de lezer teveel met een kluitje het riet in gestuurd. De
spanning vervlakt daardoor en de aandacht, van deze lezer tenminste, verflauwt.
Omdat het leven kort is en er heel veel geschreven wordt, besluit ik vanaf nu ervan
af te zien om steeds elk boek uit te lezen, maar ik hou me aanbevolen om te
horen hoe het verhaal afloopt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten