Affectief verwaarloosde Franse schooljongen bijt later van
zich af
Peenhaar, het alter ego van Jules Renard (1864-1910), is de bijzondere
jongste zoon van een Franse burgemeestersgezin Lepic. Diens vader had de
leiding in het kleine dorpje Chitry les Mines, net als hijzelf later. In korte
hoofdstukjes, die aanvankelijk in de krant werden gepubliceerd, komt de zoon
over als een verongelijkte jongen die in een gewapende vrede leeft met zijn vaak
afwezige vader, zijn oudere broer en zus en in onmin vooral met zijn bitse moeder,
steevast madame Lepic. Genegenheid heeft hij nooit van haar ontvangen. Zijn hik
is daarentegen meteen over als zij binnenkomt. Het is intrigerend om honderd
jaar na dato te lezen hoe een Franse jongen uit een klein dorp dubbele
boodschappen van zijn ouders het hoofd biedt.
In het eerste hoofdstukje vatten we meteen sympathie op voor
Peenhaar met zijn rode haar en zijn gespikkelde vel, als hij van zijn moeder
het kippenhok moet sluiten, dat de oude bediende Honorine open heeft laten
staan. Het is geen gemakkelijke taak die moet worden uitgevoerd in het donker waar
allerlei gevaren dreigen. Onder dreiging van een klap om zijn oren voldoet
Peenhaar aan de opdracht en gaat het donker in. Hij kwijt zich van zijn taak en
wacht binnen op complimenten maar krijgt slechts van zijn moeder te horen dat
hij dit elke avond wel kan doen.
De sympathie is niet steeds voor Peenhaar, die ook heel
eigengereid kan zijn, al komt dit ongetwijfeld aan de behandeling die hem als
jongste kind ten deel valt. De schrijver spreekt tijdens de patrijzenjacht over
de welbekende hardvochtigheid van zijn ongevoelige natuur, dat hem geschikt
maakt om aangeschoten exemplaren dood te maken. Erg dapper is hij ook niet,
zoals al bleek in het eerste hoofdstukje. Als de hond dreigend blaft, doet
Peenhaar alsof hij op onderzoek uitgaat, maar blijft achter de voordeur staan.
Hoewel zijn vader ook niet bepaald een steun in de rug is - als Peenhaar een snip schiet vraagt de man waarom hij er geen twee geschoten heeft - wordt de frustratie
tolerantie vooral door de moeder op de proef stelt. Als er vrienden zijn
moet hij bij haar in bed liggen en wordt dan aangesproken op zijn gesnurk. Hij
is tot verdriet van zijn moeder ook nog niet zindelijk.
Zijn onvrede reageert hij af door koppig vol te houden dat
hij geen water wil tijdens de maaltijd of door het weigeren van een
verjaardagscadeau in de vorm van een trompet die dan ook in de kast blijft
staan. Tegelijk vreest hij dat hij ontploft als zijn moeder door haar man in
aanwezigheid van alle kinderen als oud vuil behandeld wordt. Als de oude
bediende niet meer voldoet levert Peenhaar haar een streek door een pot warm
water weg te halen waarna haar kleindochter Agathe de dienst overneemt. Hij
raadt meteen maar haar aan hem niet te tutoyeren.
Hij lijkt beter af te zijn op de kostschool Sint Marc. Hij
bewerkstelligt daar het ontslag van een surveillant die ongewenst intiem gedrag
vertoonde ten opzichte van een medeleerling, maar in de vakanties krijgt hij
het weer zodanig te verduren, zodat hij zijn vader vraagt of hij ook niet de
vakanties aldaar kan doorbrengen maar helaas geldt de regeling alleen voor arme
kinderen. Gelukkig is het contact met het aardige dorpsmeisje Mathilde met wie
Peenhaar zelfs zou willen trouwen.
De toon in Peenhaar
- onlangs in Schwobfest aangeprezen door Arjan Peters - is afstandelijk. De kale
sfeer doet denken aan Reis naar het einde
van de nacht van Céline, misschien ook door de sprekende zwart wit tekeningen
gemaakt door Felix Valloton. Soms zijn dialoogjes apart opgeschreven, zoals deze:
‘Madame Lepic: Wat
doe je daar, Peenhaar?
Peenhaar: Weet ik
niet, mama.
Madame Lepic: Dat
betekent dat je weer iets stoms uithaalt. Doe je dat dan altijd expres?
Peenhaar: Dat
moest er nog bijkomen.’
De hoofdstukjes over de affectief verwaarloosde Franse
schooljongen die een duidelijke samenhang vertonen, werden in 1902 gebundeld
en, zoals gezegd, van tekeningen voorzien door Valloton. Die zijn nog steeds te
zien in hetzelfde vertaling van Thérèse Cornips, die onlangs zelf het onderwerp
is geworden van een boek, getiteld Met
een bevroren jas en een geleend tientje van de hand van Guus Middag onder
andere over haar verhouding met haar man Chris van Geel.
Hier
mijn verslag van het laatste Schwobfest.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten