Familiedrama in Belgisch dorp in zeer beeldende taal
opgediend
Een groot drama, dat was mijn eerste verzuchting nadat ik Het smelt uitgelezen had. Dat deed ik in
steeds snellere mate omdat de spanning naar het einde toe navenant toenam. Lize
Spit is er erg goed in de lezer mee te zuigen in haar verhaal, niet alleen als
het over de inhoud gaat maar ook in originele vorm en anekdotische stijl.
Het familiedrama in het dorp Bovenmeer in de Belgische
Kempen dat zo onbeduidend was dat het zelfs de frietkraam als kermisattractie
meetelde, omvat meerdere families, maar vooral het gezin van bankmedewerker De
Wolf wordt zwaar getroffen. Het is een atypisch gezin met een gestoorde vader die
zijn dochter meteen in het begin van het verhaal een strop toont in de schuur
en een moeder die vaak dronken is en vanwege haar labilteit weggehouden moet
worden van scherpe voorwerpen. Tijdens het kerstdiner bieden de ouders tegen
elkaar op wat betreft de drank. De moeder heeft nog een extra glas in de keuken
staan, de vader zet dagelijks een kistje drank uit de schuur koel. Tijdens een
verenigingsavond raakt de moeder de weg in figuurlijke zin kwijt, maar gaat het
gezin toch met een televisie op huis aan. De kinderen gaan vooral hun eigen
gang. De oudste zoon Jolan heeft een grote interesse in insecten en trekt zich
in die wereld terug, Eva zoekt compensatie in het contact met twee jongens van
haar leeftijd, de kleine Tesje is er het ergst aan toe. Ze speelt vaak alleen
tot haar dwanghandelingen zo erg worden dat Jolan en Eva haar op een middag
naar het ziekenhuis brengen. Daarvandaan keert ze niet meer terug naar huis,
maar wordt ze in een pleeggezin geplaatst.
Het drama krijgt pas op het eind zijn zware lading vanwege
de vorm waarin Lize Spit het verhaal opdient. De dorpse geschiedenis wordt in
drie delen opgesplitst die afwisselend naar voren worden gebracht. Het eerste
deel begint op een dag in het recente verleden waarin Eva vanuit haar
woonplaats Brussel naar een reünie in haar geboortedorp gaat. Het bijzondere is
dat ze een groot blok ijs in de auto meeneemt. Heel langzaam wordt duidelijk
wat hiervan de bedoeling is. Een ander deel bestrijkt twee zomermaanden van
2002, dat zich zo’n twaalf jaar terug in de tijd afspeelt. Daarin wordt het
raadsel opgediend dat met het blok ijs samenhangt: Pim en Laurens, de vrienden
van Eva, nodigen op middagen meisjes uit die het raadsel dat Eva opgeeft moeten
proberen op te lossen en bij foute antwoorden een kledingstuk moeten
uittrekken. Het derde deel tenslotte bestaat uit verspreide herinneringen.
De structuur die Spit hanteert maakt het niet altijd
gemakkelijk om de gebeurtenissen in de tijd te plaatsen. De anekdotes zijn
echter zo beeldend dat zonder een duidelijk tijdpad de dorpse sfeer in het dorp
en de omgang tussen de verschillende personen goed tot zijn recht komt. In de
eerste plaats geldt dit voor de drie musketiers, waarmee Eva en haar twee
vrienden bedoeld worden: de snuggere boerenzoon Pim en de wat slomere
slagerszoon Laurens, maar ook voor de moeder van Laurens, die veel aandacht
heeft voor het vriendinnetje van haar zoon, komt heel mooi uit de verf. De dood
van Jan, de oudere broer van Pim die ooit aandacht aan Eva gaf, wordt langzaam
in het verhaal gebreid. De moeder van Pim is nauwelijks zichtbaar maar werpt
nog wel een spade in een zwangere koe voordat ze na de dood van haar zoon naar
familie vertrekt.
Inhoudelijk schotelt Spit de lezer af en toe licht absurdistische
scènes voor. Dat begint al met de Brusselse buurman van Evan met wie ze een bizar
seksueel contact onderhoudt. Op jongere leeftijd droeg Eva dubbele beha’s en noemde
zichzelf de cola light van de seksuele ervaring noemt. Pas achteraf wordt
duidelijk hoe getraumatiseerd Eva geworden door het raadselspel. Wat een
hoogtepunt had moeten worden door de ondervraging van Elisa, een paardenvriendin
van Eva, wordt een ongekend dieptepunt, dat zo invreet in de hoofdpersoon dat
ze twaalf jaar later tot een wraakactie komt waarbij ze zichzelf niet spaart.
Bijzonder is de beeldende taal die Spit gebruikt, waarbij
het Vlaams op geen enkele manier afbreuk doet aan het begrip, maar alleen de
sfeer verhoogt. De vergelijkingen nemen daarin een aparte plaats in. Als de
ouders op het eind van de roman verplichte bezoeken brengen aan Tesje in het
ziekenhuis vergelijkt Spit hen met gesloopte huizen: ‘Soms leken ze alleen de schaamte en hun huid te hebben overgehouden,
als bij huizen die gesloopt zijn maar waarvan de gevel blijft staan om aan
regeltjes te voldoen.’ Het is een grote prestatie om zo’n kolossaal verhaal
zo mooi op te schrijven en het getuigt van een lenige geest om ongelijkwaardige
zaken met elkaar te verknopen en dat bijna vijfhonderd bladzijden vol te
houden.
Hier
mijn verslag van het gesprek dat Jeroen Vullings afgelopen december met Lize
Spit had.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten