Welcome, reader! According to Antony Hegarty in this second decade of the new century our future is determined. What will it be? Stays all the same and do we sink away in the mud or is something new coming up? In this blog I try to follow new cultural developments.

Welkom, lezer! Volgens Antony Hegarty leven we in bijzondere tijden. In dit tweede decennium van de eenentwintigste eeuw worden de lijnen uitgezet naar de toekomst. Wat wordt het? Blijft alles zoals het is en zakken we langzaam weg in het moeras van zelfgenoegzaamheid of gloort er ergens iets nieuws aan de horizon? In dit blog volg ik de ontwikkelingen op de voet. Als u op de hoogte wilt blijven, kunt u zich ook aanmelden als volger. Schrijven is een avontuur en bloggen is dat zeker. Met vriendelijke groet, Rein Swart.

Laat ik zeggen dat literaire kritiek voor mij geen kritiek is, zolang zij geen kritiek is op het leven zelf. Rudy Cornets de Groot.

Do not go gentle into that good night, Old age should burn and rage at close of day; Rage, rage against the dying of the light. Dylan Thomas.

Het is juist de roman die laat zien dat het leven geen roman is. Bas Heijne.

In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God. Johannes.



maandag 28 februari 2011

Maaike Meijer over Vasalis, VPRO-Boeken 27 februari 2011


Lijvige literaire biografie over een stille dichteres.

Wim Brands begint het gesprek met de opmerking dat Vasalis nooit in de openbaarheid wilde treden en vraagt aan Maaike Meijer wat ze van zo’n vuistdikke biografie gevonden zou hebben. Maaike antwoordt dat Vasalis, die ook moeder en psychiater was, vooral rust zocht en dat die hiermee geboden wordt.
Brands haalt enkele bekende dichtregels van de dichteres aan en laat het laatste gedicht van Vasalis, dat door Rob Schouten adembenemend werd gevonden, door Maaike voorlezen.

SUB FINEM

En nu nog maar alleen
het lichaam los te laten-
de liefste en de kinderen te laten gaan
alleen nog maar het sterke licht
het rode, zuivere van de late zon
te zien, te volgen-en de eigen weg te gaan.
Het werd, het was, het is gedaan.

Maaike zegt dat Vasalis (1909-1998) rust in haar bestaan noodzakelijk achtte om het contact met de bron, waaruit haar gedichten opwelden, te behouden. De bron moest schoon blijven en niet bedoezeld worden door rumoer. ‘Als je teveel in de media bent, ben je niet meer van jezelf,’ zou ze gezegd hebben, een uitspraak die velen tegenwoordig voor lief kunnen nemen. In haar dankwoord na het ontvangen van de P.C. Hooftprijs dat ze dat men haar maar door haar werk moest leren kennen. 

De erven, zijnde haar zoon en dochters, gaven toestemming voor deze biografie op voorwaarde dat anderen daarvan geen nadeel zouden ondervinden. Dat heeft te maken met het feit dat Vasalis ook psychiater was. Maaike zegt hierover dat zoiets moeilijk is voor een biograaf omdat die allerlei ontdekkingen doet in archieven. Zij respecteerde de voorwaarde omdat ze niet teveel over anderen in de nabijheid van Vasalis wilde uitweiden. Ze werkte zeven jaar aan de biografie en vond het heerlijk om samen met de dichteres te zijn. Vasalis was volgens haar een vrolijke, intelligente, melancholieke en vooral echte vrouw, die altijd klaar stond om anderen te helpen en te adviseren. Anderzijds was Vasalis volgens Maaike van graniet en trok ze duidelijke grenzen in haar leven. 
Vasalis had onder andere nauw contact met Bertus Aafjes en Victor van Vriesland. De laatste was zeer verliefd op haar en gaf haar een exemplaar van zijn bundel De onverzoenlijken met daarin de opdracht Aan de onzoenlijke. Vasalis trouwde met Jan Fortuyn omdat hij haar haar eenzaamheid gunde. Ze was ook bevriend met koningin Juliana, die een studiegenote uit Leiden was en schreef de vredesrede die Juliana in 1951 in New York uitsprak.

Haar tweede bundel, De vogel Phoenix, staat nauw in verband met het overlijden van een tweede kind tijdens de oorlog, zegt Maaike, die het ontstaan van deze bundel heeft kunnen blootleggen aan de hand van een droom van Vasalis over een gewond vogeltje dat haar wijsvinger omklemde. Dat vogeltje was haar muze. Schrijf door, zei die, tot je vinger is verbrand. Die droom, waarbij men moet verbranden om zich te kunnen vernieuwen, werd bijna rechtstreeks overgeheveld in haar gedichten en verklaart volgens Maaike dat Vasalis zich liet leiden door haar gewaarwordingen.
Ook Het ezeltje gaf inzicht in haar werkproces. Twee regels schrapte ze eruit. Vasalis beschreef een visioen en werkte verder nauwelijks aan haar gedichten. Ze stuurde wel eens wat naar Vestdijk, maar liet zich niet door zijn raadgevingen leiden.

Brands veronderstelt dat ze door de dood van haar zoontje afstand hield. Het dichten ging na 1954 moeilijker en daarna zweeg ze lange tijd. Maaike bevestigt dat ze na drie bundels stopte met dichten omdat ze dacht dat de bron was opgedroogd. Ze kreeg ook kritiek op haar ‘damespoëzie’. Maaike ziet haar als een ziener die in een geseculariseerde tijd iets inbracht over het zielenleven. We kunnen niet zonder het kloppende hart van het leven, zegt ze. Als er geen levensgebeurtenissen zijn die ons ertoe leiden, is er altijd nog de poëzie om ermee in contact te brengen.

Het was een gedenkwaardig gesprek op een regenachtige zondag in de winter. Of dat ook voor het boek geldt, zal moeten blijken. Jeroen Vullings twitterde dat hij het teveel van het goede vond. Wie geïnteresseerd is kan vanavond om 20.00 uur naar de presentatie van de biografie in De Rode Hoed. Meer gedichten van Vasalis staan op http://www.gedichten.nl/schrijver/M.+Vasalis en nadere informatie over de dichteres op http://nl.wikipedia.org/wiki/Vasalis.






zondag 27 februari 2011

Recensie: Kus me, straf me, Marja Pruis (2011)


Een critica spreekt zich uit.

Ik stelde eerder in De functie van literaire kritiek (2) de vraag naar het verschil tussen een recensent en een literair criticus. De taak van de eerste zou zich beperken tot het beoordelen van afzonderlijk boeken, terwijl een literair criticus meer boeken tegelijk onder de loep zou nemen. Kus me, straf me van Marja Pruis, die voor De Groene Amsterdammer boeken beoordeelt, is een goede illustratie van wat een literair criticus vermag. Pruis vergelijkt boeken met elkaar op grond van een thema. In het geval van Koch, Van Beijnum en Krabbé brengt ze die samen onder de noemer upmarket entertainment. Behalve beschouwingen over literatuur voegt ze persoonlijke - en fictieverhalen toe.

Het motto is ontleend aan Een andere zomer van Janet Frame dat ik voor een website als het beste boek van 2010 koos. De auteur die daarin wordt opgevoerd is tegendraads, diepzinnig is en openhartig over haar gestuntel in het sociale leven. Het lijkt alsof Pruis die schrijfster in het Voorwoord in gedachten heeft. Zelf haastte zij zich tijdens drukke bezigheden voor haar studie Nederlands naar een warenhuis in de buurt om het flutterige Kus me, straf me aan te schaffen. Het boekje hield haar in de greep en is exemplarisch voor de ambiguïteit die de verschillende rollen van schrijver, lezer en criticus teweeg brengen. De ondertitel van dit boek ‘Over leven en schrijven, liefde en verraad’ zegt genoeg. De omslag kon ik echter niet helemaal plaatsen. Deugd als slaapmiddel luidt de titel van het schilderij, maar ik zie er veel meer de schrik in van het jongetje dat zijn moeder ziet opgaan in sadomasochistische fantasieën. 

De beschouwingen, die deels eerder in de Groene werden gepubliceerd, in een nieuwe jasje zijn gestoken en gegroepeerd rond zes thema’s, beginnen met Ik en de vraag in hoeverre men zichzelf in boekbesprekingen moet laten zien. Bescheidenheid hoeft namelijk niet altijd te sieren. Pruis kiest ervoor om zichzelf ter sprake te brengen. ‘De inzet van mijn recensies werd juist altijd persoonlijk; ik bracht mijn eigen leesgeschiedenis, associaties en smaak nadrukkelijk in, omdat die immers ten grondslag lagen aan mijn beoordeling.’ Dit standpunt wordt haar door familieleden of collega-schrijvers niet altijd in dank afgenomen. Als zij weer eens teveel of te weinig de waarheid heeft gezegd, verzucht Pruis: ‘Daar ergens tussen in zit het, tussen de leugen en de waarheid, maar waar preciés: daarover kan ik beter weer een boek schrijven.’

Het eerste thema gaat hierop door. De verhouding tussen schrijver en familie schuurt vaak. Tijdens haar interview met Tim Parks liet de laatste, ondanks het dubbelleven en bedrog van de personen in zijn romans, zich niet over zijn persoonlijke ervaringen uit. Philip Roth, die veel autobiografisch materiaal in zijn boeken verwerkt, hanteert in plaats van het onderscheid tussen verbeelding en werkelijkheid liever dat tussen de geschreven en ongeschreven wereld. Terwijl Marja Brouwers van geen compromis wil weten, is Pruis er niet uit wat ze daar zelf vindt. Het brengt haar op de aparte vrouwenliteratuurgeschiedenis, die succesvolle feministische boeken heeft opgeleverd, maar ook openlijke afkeur door de officiële kritiek. Docente literatuurwetenschap Aagje Swinnen, die veel over vrouwenliteratuur heeft geschreven, krijgt de schatkist ook al niet open.
Pruis stelt de vraag of er een typische vrouwelijke schrijfstijl bestaat. Ze ziet wel dat er verschil is in waardering. De lof die Dewulf oogstte met Kleine dagen waarin hij zijn gezinsleven beschrijft zou, als hij een vrouw was geweest, zijn weggewuifd als een preoccupatie met persoonlijke wissewasjes.

Na een excursie over schrijvende moeders zoals Jean Rhys die Wide Sargasso Sea modelleerde naar Jane Eyre en een een bedevaart naar het Amerikaanse zuiden waar Flannery O’Connor haar inspiratie vandaan haalde, komt Pruis bij Alice Munro die net als Hella Haase geen vrouwenverhalen schrijft en bij de schrijvende weduwen als Connie Palmen, mevrouw A. H. Nijhof en Renate Rubinstein.

Een schrijver laat altijd veel van zichzelf zien, zegt zij naar aanleiding van die weduwen. Je hoeft maar te lezen hoe iemand een knotwilg beschrijft en je weet genoeg. John Banville vindt recenseren een activiteit die wakkerheid vereist terwijl schrijven meer met dromen te maken heeft. Pruis kwam zelf drie problemen tegen tijdens haar recensentenbestaan: op de eerste plaats de mate van toevalligheid van haar criteria, ten tweede dat recenseren voor haar steeds meer een gewetenskwestie wordt door de tegenstelling tussen een steeds groter relativeringsvermogen en anderzijds het zwaardere wegen van haar woorden en op de derde plaats de verhouding met haar medecritici. Zij vindt recenseren geen serviceverlening aan het boekenbedrijf, maar een activiteit die vraagt om literaire argumentatie, belezenheid, een uitgesproken stijl, duidelijke smaak en een onverschrokken mening. Wellicht hebben huidige literaire smaakmakers met hun lofzang op bijvoorbeeld Allemaal maar nette mensen van Robert Vuijsje wat in te halen op het amusementsgebied, oppert Pruis.

Na een bespreking van pornografen als C. Millet, die Het seksuele leven van Catherine M. schreef en haar opvolgster Charlotte Roche met Vochtige streken gaat Pruis in Een deftig meisje in op de relatie tussen schoondochter en schoonvader. Het seksuele is daarbij vaak de schakel, zoals de getormenteerde Hans in zijn hunkering naar Johanna in Knielen op een bed violen laat zien. Pruis breekt een lans voor Japanners als Tanizaki die met hun subtiele psychologische beschrijvingen een voorbeeld vormen voor hun westerse collega´s. 
 
Tenslotte komt ze bij haar eigen familie uit. In Een deftig meisje was ze al samen met haar broer die met verlof is uit Uruzgan op de koffie bij haar vergeetachtige moeder in een verzorgingstehuis. In het afsluitende Wij dat als contrapunt van Ik aan het begin van het boek dienst doet, zit ze in het tehuis met de groentesoeplucht aan het kerstmaal en kijkt rond.
´Vanuit mijn hoek gezien, op dit moment, beurtelings starend naar mijn bord met daarop een pasteitje, een kadetje en een hoopje paling, naar mijn opgewonden schrokkende broer, naar mijn stille moeder, naar de andere bewoners van dit tehuis, hier tezamen met hun kinderen of andere familieleden, ze eten wat er wordt voorgezet, ze kauwen en ze houden de moed erin, alleen maar lieve mensen overgeleverd aan de wreedheid des levens, vanuit min hoek gezien dus heb ik moeite om niet te gaan huilen.’

Origineel zijn ook haar prozaverhalen, of die nou gaan over een meisje van wie de moeder is weggelopen, een vrouw met pruik - gebaseerd op een verhaal van Flannery O’Connor - of een overspelige man. Kus me, straf me is een schatkist die Pruis voor ieder met belangstelling voor literatuur, vrouwelijke dan wel mannelijke, wel heeft open gekregen. 

zaterdag 19 februari 2011

De keizer aller ziektes, Siddhartha Mukherjee, VPRO-boeken 13 februari 2011


Een ontmoeting met kanker.

Het is een onderwerp dat ons allen raakt, waar ieder van veraf of dichtbij in persoonlijke zin mee geconfronteerd wordt, de ziekte die vroeger - en soms nog steeds - niet bij naam werd genoemd maar met één letter aangeduid. Ik herinner me uit 1986 de aangrijpende driedelige documentaire Levensberichten van Cherry Duyns in een afdeling van het VU-ziekenhuis te Amsterdam, waarin een oudere man sceptisch over zijn toestand oordeelde maar daarmee zijn bodemloze wanhoop blootgaf.

De Amerikaanse oncoloog Mukherjee behandelde zes jaar geleden een vrouw bij wie de kanker steeds terugkwam. Hij wilde meer weten over het verleden van de ziekte, die al vierduizend jaar oud is, maar kon niets vinden en begon daarom zelf aan een biografie, zoals hij zijn boek noemt.
De titel heeft hij ontleend aan een uitspraak van een negentiende eeuwse arts Keizer aller ziektes, koning van onze angsten en geeft aan welk een majestueuze ambiance de ziekte omringt. In diezelfde negentiende eeuw kwam men door de microscoop meer over de ziekte te weten. De Duitse arts Rudolph Virchow ontdekte dat kanker te maken had met een teveel aan en een abnormale groei van cellen.

Mukherjee probeerde de persoonlijkheid van kanker te leren kenen. Hij las er duizend boeken over en leerde dat tamoxifen ontdekt werd door een Schotse arts die met een schaapsherder praatte over zijn kudde. Wezenlijk is de diversiteit van kanker. Zijn gezicht verandert met de tijd. Er zijn heel verschillende borstkankers en hersentumoren en dat maakt de ziekte is moeilijk te begrijpen, maar het heeft in ieder geval allemaal te maken met veranderingen in de cel. 

Er zijn vele manieren om een medische geschiedenis te belichten, maar Mukherjee stapte naar de frontlinie, sprak met patiënten en gaf de ziekte daardoor een menselijk gezicht. Er is geen formule voor de dood, zegt hij. Hij vergelijkt het met het voelen van de pols en het aangaan van een gesprek daarover met de patiënt. Hij ontmoette een vrouw die een zombie werd en niets meer voelde en zegt daarover dat de dokter zichzelf moet ‘dezombiseren’ (als dat tenminste de Nederlandse vertaling van dezombinize is). Literatuur helpt daarbij. In  Ziekte als metafoor beziet Susan Sontag ziekte met een antropologische blik. Het is de nachtzijde van het leven. Wij krijgen er allen mee te maken. We hebben wat dat betreft allemaal twee paspoorten. 

‘Zal kanker verdwijnen?’ vraagt Brands.

Mukherjee zegt dat de genen een noodzakelijk deel van onze erfenis zijn. Kanker leeft in ons lichaam en kan niet bestreden worden als polio. Kankercellen zijn eigenlijk betere cellen omdat ze willen groeien. Hun macabere volmaaktheid blijkt uit het feit dat de cellen van een vrouw die al jaren dood is, Henriëtte Lacks, in het laboratorium gewoon doorgroeien.
Maggie Jencks, een landschapsarchitecte die borstkanker kreeg, schreef dat het voelde alsof ze zonder parachute uit een vliegtuig werd gegooid en in een onbekende wereld terecht kwam.

Brands vraagt over de respons op het boek. Die is groot. Mukjerhee was zeer te spreken over een commentaar van een lezer die meende dat de dokter zijn verhaal beschreven had, hetgeen betekent dat het persoonlijke verhaal tegelijk het verhaal van iedereen is.

Mukherjee kan boeiend vertellen en lijkt me een sympathieke arts, die je graag aan je bed zal hebben, als je zelf in dat onbekende nachtlandschap landt.    

aangepast27 september 2011 om 7:47 uur.  

donderdag 17 februari 2011

Theaterrecensie: Dieven, Ro Theater


Een lange zit met te weinig humor en teveel nadruk.

Het is altijd moeilijk iets te recenseren wat je niet geslaagd vindt. In mijn geval geldt dat al voor literatuur, maar nog sterker voor theaterstukken, omdat ik daar minder ervaring mee heb en minder vergelijkingsmateriaal. Ik ken weinig andere stukken van het Ro Theater, noch de regisseuse Alize Zandwijk en was vooral geïnteresseerd in de tekst van de Duitse Dea Lohrer, van wie al veel toneelstukken zijn opgevoerd.

Het toneelbeeld oogt fraai, volgestouwd met verhuisdozen en daartussen een bed waarop een man ligt te slapen en naast hem een douchecabine met een wit douchegordijn ervoor.
Als het licht uit gaat, vertelt de man op het bed over zijn tegenzin om op te staan en komen er allerlei personen uit de dozen. Het doet denken aan Eindspel van Beckett, maar het gaat tergend langzaam, zoals men in amateurtoneel wel eens ziet gebeuren. In het oog springen een verpleegster-achtige vrouw die een oude man behoedzaam naar voren begeleidt en hem naar een grote doos brengt. Haar naam is Linda Tomason en zij vertelt ons dat zij een wolf heeft gezien en naar huis is gegaan en dat mee te delen aan haar denkbeeldige man en kind.

Vervolgens staat Monika op, een cheffin van een supermarkt. Ze praat opgewonden tegen haar man over de mogelijkheid dat zij door haar baas wordt uitgezonden naar Nederland, maar dat ze eerst de taal moet beheersen. De man die Linda eerder in de doos heeft gezet blijkt haar vader te zijn die in een bejaardentehuis woont, grauwe staar heeft en erg opstandig is. Hij houdt ook de kartonnen bordjes in de hoogte met daarop woorden die op een ironische manier de bedoeling van de scènes moeten duidelijk maken, zoals ‘droom’, ‘ontwaken’, ‘vakantie’.
Ik vond het heel mooi dat de deels Vlaamse acteurs tijdens hun dialogen of monologen beschrijvingen gaven van hun gemoedstoestand en hun handelingen en daarmee over zichzelf spraken. Daardoor steeg het spel boven het gewone niveau uit. Dat gold ook wel voor simultane acties van medespelers die de actie die op dat moment plaats vond, benadrukten en versterkten, bijvoorbeeld toen Monika flauw viel.

Het was een groot gezelschap van twaalf personen dat hun verhaal kwijt moest, zoals een echtpaar waarvan de vrouw, Mira Halve, een abortus wilde omdat ze haar echte vader nooit had gekend en het oudere echtpaar Schmitt dat op zoek was naar een wolf die hen in hun rustige bestaan bedreigde en waarvan de man de vader van Mira bleek te zijn. Er waren er nog veel meer personen, maar zij hadden gemeen dat zij allen niet zelfstandig in het leven stonden, dat zij het leven aan zich voorbij lieten gaan, dat ze dieven waren, of zoals in de flyer staat:

‘Denkt u dat er veel van mijn soort zijn. Mensen die leven alsof ze niet leefden. Die zich door hun eigen leven heen stelen, voorzichtig en schuw, alsof niets daarvan hen toekomt, alsof ze geen recht hadden zich erin te bevinden. Alsof we dieven waren.’

Misschien was het probleem, dat het over te veel schijven ging en dat het allemaal lang duurde voordat iedereen zijn of haar punt duidelijk had gemaakt. Dat werd ook in de hand gewerkt door het moeizaam vooruit ploeteren dat men steeds deed over die al dozen, al zal dat een allegorie zijn van het stoperige leven. De man die op bed lag en daar toch later van opstond, was de broer van Linda, die er tenslotte niet meer tegen kon en uit het raam sprong. Het was alsof de toeschouwer met een lange zit moest worden doordrongen van de compromisloze bedoeling van deze zwarte komedie. 

woensdag 16 februari 2011

Een wereld zo pril (gedicht)



Wees even stil en geniet van deze eerste voorjaarsochtend
laat me luisteren naar de geluiden in de verte, het ronken, suizen, bonken, trillen, het gerinkel van tram acht, de vogels daar bovenuit 
laat me kijken naar de winterbomen in de knop
laat me dit alles vastleggen in mijn geheugen en denken aan het meisje in het korte rokje dat me een kaart stuurde uit het Van Goghmuseum omdat ze zoveel van me hield en niet kon wachten me dat te zeggen tot ze thuis was.

Staak je bezigheden en word stil, zit stil met mij
laat me de zon voelen op mijn huid en denken aan de brief die zij me ooit stuurde uit het verre land, waarin ze vertelde hoe ze me miste
laat me weer filosofie lezen, beginnen bij Gramsci, de eerste bladzijde over en over, over een wereld die eindelijk voor ons zal opdoemen.

Zeg dan maar wat je wilt zeggen. 

Je gezicht is naar de zon gekeerd, je aandacht naar binnen getrokken.



Recensie: De val, Albert Camus

Schuld en boete aan de Amsterdamse grachten.

Het gebeurt niet vaak dat een buitenlands boek zich in ons land afspeelt. In De val verblijft een oud-advocaat uit Parijs in Amsterdam. Hij houdt van de sfeer van de grachten en de nevelige sfeer die er omheen hangt. ‘Toch prachtig, die grachten ’s avonds! Dat mag ik zo graag, de wasem van schimmelend water, de geur van rotte bladeren die er vergaan, en de begrafenislucht die van de bloemenschuiten afslaat.’

Hij raakt in gesprek met een landgenoot in café Mexico-City op de Amsterdamse wallen. De advocaat, die onder de valse naam Jean Baptiste Clamence leeft, laat gaandeweg steeds meer over zichzelf los. Hij treedt tegenwoordig op als rechter-in-penitentie en geeft criminelen juridisch advies. Het opmerkelijke van dit boekje is dat alleen de advocaat aan het woord is en niet zijn gespreksgenoot. Deze bijzondere vorm wordt gecomplementeerd door de filosofisch getinte monologen die vaak cirkelen rond het thema oordelen. ‘Stel dat souteneurs en dieven altijd en overal veroordeeld werden! Dan zouden de eerlijke mensen zich allemaal permanent voor onschuldig aanzien, mon cher monsieur,’ zegt hij bijvoorbeeld.

De advocaat doet harde uitspraken over de mens die volgens hem de behoefte heeft om te domineren, zich verveelt en alleen maar rijk wil worden. Zelf was hij altijd ijdel en handelde uit eigenliefde. Hij vernederde een vrouw die zijn houding op liefdesgebied bekritiseerde. Uitgelachen worden was een onderwerp dat hij aan de lijve ervaarde. Zijn grootste trauma beleefde hij toen een meisje dat in de Seine verdronk en hij dat feit negeerde.

Langzaam sluit zich het net. Wurgend is het om de man zichzelf steeds harder te horen aanklagen. Eerst was hij nog voldaan over zijn dienstbaarheid ten aanzien van anderen, maar een incident in het verkeer waar hij in zijn auto moest wachten op een motorrijder die niet wegkwam voor het stoplicht, veranderde iets. Hij werd boos en vervolgens aangevallen door een automobilist achter hem. Het vergeten werd daardoor opgeschort.

Vrienden veroordeelden hem door hem uit te lachen. Hij ontdekte dat deugdzaamheid een keerzijde had en werd een leugenaar. De leugen was een weldadig schemer in vergelijking met de waarheid in volle licht. Hij ging zich te buiten aan uitspattingen met hoeren en drank. Het burgerlijk huwelijk schuift het land de pantoffels in, zegt hij over echtelijke trouw.
Hij neemt zijn landgenoot tenslotte mee naar zijn kamer en toont hem het gestolen schilderij De rechtvaardige rechters, dat hij in depot houdt.

Over zijn oplossing, namelijk om de tweeslachtigheid te aanvaarden, zegt hij tegen zijn landgenoot het volgende:
‘Ik heb me er juist mooi in genesteld, en ik vind er de gemoedsrust in waar ik mijn leven lang naar heb gezocht. Eigenlijk had ik ongelijk toen ik u zei dat het ontlopen van het oordeel de hoofdzaak is. Hoofdzaak is zich alles te kunnen veroorloven, met van tijd tot tijd een groot vertoon van eigen waardeloosheid. Ik kan me nu weer alles veroorloven, en ditmaal zonder dat er gelach losbreekt.’

‘Sinds ik mijn oplossing heb geef ik me tomeloos aan alles over, aan vrouwen, aan verwatenheid, aan verveling, aan ressentiment, en zelfs aan de koorts, die ik nu weer heerlijk voel opkomen.’

Toch is zijn oplossing niet ideaal, want hij is wel zijn onschuld kwijt. Hij hoopt zelfs dat zijn landgenoot een agent is die hem zal arresteren voor het in bezit hebben van het schilderij.

Het is maar een dun boekje maar met een complexe tekst, die sinds 1956 nog weinig aan actualiteit heeft ingeboet. De krachtige toon zou zich lenen om op toneel uitgesproken te worden, maar misschien is dat al eens gebeurd.

P.S: Zie ook het blog van Heldinne die me met haar persoonlijke reactie over De val razend nieuwsgierig naar dit boekje maakte.

dinsdag 15 februari 2011

NOS-verkiezingsdebat 14 februari 2011


Ze stonden er weer, de vertegenwoordigers van de acht grootste partijen, dit keer niet in de gedaante van de landelijke lijsttrekkers, maar van partijleden die in de Eerste Kamer hun groep aanvoeren of dat van plan zijn te gaan doen, zoals de pas benoemde PVV - er De Graaf die volgens eigen zeggen al bij de partij behoorde nog voor die bestond.

Men zou verwachten dat deze lichting een ander geluid zou laten horen dan hun overbekende collega’s, maar dat bleek niet het geval. Dat had minder te maken met, zoals dat heet, het feit dat men in de Eerste Kamer bezadigder met elkaar omgaat, maar eerder met de keuze van de partijen die het kabinet steunen om het beleid inzet te maken van deze verkiezingen. Het was weer dezelfde retoriek die over de lippen kwam. Hermans (VVD) ging voorop met uitgekauwde en achterhaalde uitspraken over burgers die last zouden hebben van de bemoeizucht van de overheid en het liever zelf doen, maar ook Barth (PvdA) bracht de platgetreden wijsheid in stelling dat het kabinet de tegenstelling tussen de verschillende bevolkingsgroepen vergroot. Het was allemaal niet nieuw en dat gold voor iedereen.

Voor een deel valt dat op rekening van de NOS te schrijven, want met onderwerpen als het dragen van hoofddoekjes en de inzet van de dierenpolitie wordt de discussie vanzelf omlaag getrokken. Het begon al met het commentaar dat de lijsttrekkers mochten leveren op hun verkiezingsleuze. Waarschijnlijk waren ze daarvan op de hoogte want ze trokken zich niets aan van de snedige opmerkingen van Ferry Mingele en Dominique van der Heyde en trakteerden zichzelf meteen op een sigaar uit eigen doos. Grappig was wel de leus Een koe in de wei is ook natuur van de VVD die deed denken aan de poster ooit van de PSP.

Na de opening kregen Hermans, Barth, Van Boxtel (D’66) en Kox (SP) de stelling voorgelegd dat dit kabinet goed is voor de economie. Barth vond natuurlijk dat de koek niet eerlijk wordt verdeeld en Hermans dat we teveel geld uitgeven waardoor we volgende generaties opzadelen met een last. Van Boxtel miste hervormingen zoals innovatie in het onderwijs en Kox vond het verkeerd dat de rijkste kwart van de bevolking wordt ontzien en dat het kabinet het sociale de nek omdraait en een samenleving van individuen schept.

De tweede stelling ging over de onderwijsbezuinigingen, die al eerder door verschillende partijen, D’66 voorop, aangekaart werd, maar dat was van hetzelfde laken een pak. Hermans ontkende dat er bezuinigd werd en vond dat de versnippering in het hoger onderwijs aangepakt moest worden en dat teveel basisschoolleerlingen, namelijk één op de vijf, een speciale behandeling nodig heeft. Barth trok zich het lot van die kinderen aan en zei dat zoiets niet op de schouders van de leerkrachten neergelegd kan worden, waarvan er straks zesduizend worden ontslagen, terwijl er tegelijk een prestatiebeloning wordt ingevoerd waar niemand op zit te wachten. Ze deelde alvast een gele kaart uit en dreigde dat het een rode gaat worden.
Hermans vond dat Van Boxtel onzin uitkraamde over innovatie en dat de budgetten anders verdeeld moeten worden. Kox vroeg zich af hoe men Nederland slimmer kan maken door niet te investeren in het onderwijs. Dominique van der Heyde vroeg Hermans hoe hij dat dacht te gaan doen. Hermans noemde effectievere uitgaven, een minder versnipperd hoger onderwijs en een efficiënte organisatie, maar Van Boxtel bestreed dat en zei dat er een extra impuls nodig was.

De tweede ronde was voor De Graaf (PVV), Kuiper (CU), Brinkman (CDA) en Thissen (Groen Links). Hun eerste stelling handelde over de vraag of hoofddoekjes in overheidsdienst verboden moesten worden. Alleen De Graaf was het hiermee eens. Thissen begon zoals van hem verwacht mocht worden over samenbinden en moslims die hun best doen om te integreren. Brinkman vond dat hoofddoekjes moesten kunnen, behalve in functies als de rechtspraak. Volgens De Graaf staan hoofddoekjes symbool voor onderdrukking van de vrouw en dient de overheid een voorbeeldfunctie te vervullen. Kuiper wilde graag een moslimpartij erbij zodat ook hun stem wordt gehoord. Thissen vroeg aan De Graaf waarom de PVV de gratis inburgering wil afschaffen als men tegen vrouwenonderdrukking is.
De Graaf antwoordde dat mannen zich niet met hoofddoekje moeten bemoeien. Kuiper riep De Graaf op om mensen hun eigen gang te laten gaan, maar De Graaf lokte Kuiper uit zijn tent door hem te laten beweren dat het christendom een betere godsdienst is dan de islam.
Brinkman zei de nieuwkomers aan werk geholpen moeten worden en tegelijk te eisen dat ze de taal spreken want anders maakt men ze rijp voor de bijstand.
Ferry Mingele verbreedde de discussie door de stelling dat het goed was dat Europa een strenger integratiebeleid tegenhield. Brinkman betwijfelde of dat zo was, maar vond het niet goed dat importbruiden hier zomaar binnen konden komen en dat hun leeftijd naar vierentwintig moest. Thissen vond daarentegen dat iedereen gelijk behandeld diende te worden en stelde dat CDA en VVD zich laten ringeloren door de PVV. Toen De Graaf verwees naar de IND over massa-immigratie, vroeg Thissen hem over hoeveel mensen het ging en kreeg hij als antwoord 23.000 maar dat waren er volgens Thissen maar 6500. Kuiper hield vol dat het kader is veranderd en dat allochtonen kunnen ophoepelen. Brinkman was tegen het oneigenlijk gebruik van gezinsvereniging want andere landen doen dat ook en al te goed is buurmans gek. Kuiper begon over verboden hulp aan illegalen, maar Brinkman suste dat er geen razzia’s plaatsvinden. Mingele herinnerde hem eraan dat hulp wel strafbaar gesteld wordt. Brinkman zei dat hij zich tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer daar tegen zal uitspreken. De Graaf was op zijn beurt tegen procedures die illegalen steeds weer aanspannen. Thissen zei dat het om mensen gaat die geen kant uit kunnen.

Dit laatste debat wat minder chaotisch omdat het beperkter was en dat zelfde gold voor het debat over de dierenpolitie.

Tenslotte debatteerden alle lijsttrekkers over de stelling dat het kabinet zonder meerderheid in de Eerste Kamer, waar het 35 van de 75 zetels bezet, niet door kan  regeren. Thissen vond dat het regeerakkoord opengebroken moet worden, maar kreeg Hermans en Brinkman niet mee. Hermans erkende dat het moeilijk wordt maar stelde anderzijds dat Rutte in het Kunduz debat heeft laten zien dat hij creatief is. Brinkman zei dat men voor stabiliteit op het CDA moet stemmen. Mingele draaide dat om en vroeg of de stabiliteit van het kabinet afneemt bij een kleiner CDA. Barth gaat het kabinet in ieder geval moeilijk maken. Thissen zei dat provinciale thema’s te weinig aan de orde kwamen. Kuiper vond het fout van Edith Schippers om te zeggen dat degelijke wetgeving de Eerste Kamer zal passeren.
Mingele voelde De Graaf aan de tand over de opstelling van de PVV inzake Kunduz.
De Graaf vindt vooringenomenheid negatief en week uit door te zeggen dat links die op deze Valentijnsdag meer moet samenwerken. Dominique van der Heyde vroeg hem nog eens of de PVV Kunduz gaat blokkeren. De Graaf gaf toe dat hij vindt dat de missie niet moet doorgaan. Van Boxtel betreurde het dat het debat over klein leed ging, dat de politiek geen ondernemingsgeest uitstraalt en geen perspectief biedt en sloeg daarmee de spijker op de kop.
Barth riep nog eens dat het debat diende te gaan over de toekomst van Nederland en dat ze een dam zal opwerpen tegen de bezuinigingen op onderwijs, de zorg en de huurverhoging. Hermans kreeg op de verjaardag van de premier als laatste het woord en pleitte weer voor een financieel sterke natie die mensen ruimte geeft en daarmee waren we terug bij het begin.

Ik weet niet wie de NOS met dit televisiedebat denkt te bereiken, want jongeren zullen geen boodschap hebben aan lieden als Elco Brinkman die, met uitspraken over politieke vluchtelingen die hier welkom blijven in tegenstelling tot gelukszoekers die in vrouwen handelen of in andere duistere zaken, in een wassenbeeldenmuseum thuishoort en ouderen zullen langzamerhand deze grijsgedraaide plaat niet meer kunnen aanhoren, zeker niet als Kox van Hermans wil weten hoe het zat met de financiële crisis en de rol van de banken daarin en hij daarvoor niet de kans krijgt.

Het lijkt alsof we, getuige de matheid van de PvdA, meevaren met een vermoeid Europa, maar in een kajuit die binnensteedser is dan elders. Wellicht blijft het een kwestie van uitzweten, zoals Pechtold in zijn Abel Herzberglezing stelde, maar het kan ook zijn dat deze formule van debatteren uitgewerkt is en dat gezocht moet worden naar andere manieren om de toekomst van Nederland te bespreken. Anders dan in slogans, zoals ook steeds meer geldt voor de uitspraken van de lijsttrekkers, moet er ruimte zijn voor een uitwisseling van gedachten. Een levende democratie vraagt erom en heeft dat broodnodig.

Dit artikel verscheen met de nodige reacties erop eveneens op http://www.sargasso.nl

maandag 14 februari 2011

De derde jongen, Arjen Mulder, VPRO-boeken 6 februari 2011


De onfortuinlijke vlucht van een torpedokever.

Deze debuutroman begon als essay over Franz Jung (1888-1963), Duits revolutionair en anarchist. Mulder ontdekte hem in jaren zeventig in het boek Die verbrannte Dichter dat over dichters gaat wier werk in de nazitijd in vlammen opging. In de jaren tachtig las Mulder Der weg nacht Unten dat veel gelezen werd in Die Bewegung zoals de kraakbeweging bij onze oosterburen genoemd wordt. Jung analyseert daarin zijn ervaringen: het gebruik van geweld komt voort uit levensangst die door de opvoeding wordt onderdrukt, maar ondergronds blijft borrelen en vrij komt als die de kans krijgt, zoals de afgelopen weken in Egypte. Als op groepsniveau niets gebeurt, komt die naar buiten als persoonlijke ellende, zoals Jung aan den lijve ondervond.

Franz Jung kende successen als opzichter van de Kommunistsche Arbeiterspartei Deutschlands, schreef politieke romans, was producent van Bertold Brecht, maar kende net zoveel mislukkingen: zijn huwelijk strandde, de Duitse revolutie mislukte, de KAPD ging ter ziele. Jung zag zichzelf als een torpedokever, die een spleet in de muur waarneemt, maar steeds zijn doel mist en tegen de stenen knalt. In 1944 vond hij de dood in een concentratiekamp in Bozen, het huidige Bolzano.

‘Het is als bij films,’ merkt Wim Brands op, ‘de Amerikaanse ending tegenover de Russische, het positieve versus de negatieve einde.’

Mulder vroeg zich af hoe hij beide kon combineren en zette na het lezen van de biografie van Fritz Mireau Das Verschwinden von Franz Jung (1998) de zin ‘Zwart op zwart voer de boot door de nacht’ op papier, het begin van een product van zijn verbeelding. 
Hij liet hem als Franz Müll vrij uit het concentratiekamp en in een dorp een nieuw leven beginnen. Müll neemt de zorg op zich voor Arnoud, de derde jongen, die niet helemaal goed bij zijn hoofd is, maar met wie hij het goed kan vinden. Als in Müll weer eens de torpedokever opduikt, wordt hij door Arnoud gered.

‘Wat dreef jou?’ vraagt Brands.

Mulder ziet Jung als een voorbeeldfiguur zoals Julian Assange, al zou ik liever de Egyptenaar Wael Ghonim genoemd hebben, die op Facebook de volksopstand ontketende.
Het gevaar is dat een aanstichter de leider van een beweging wordt en dat zijn volgers willen horen hoe het verder moet. Jung stond juist de gelijkwaardigheid tussen mensen voor.

‘Wat deed hij fout?’ vraagt Brands.

‘Hij deed alles in zijn eentje,’ zegt Mulder.

‘Dat klinkt Talmoedisch,’ roept Brands, ‘als je één mens redt, red je de wereld.’

‘De maatschappij is ziek volgens Jung. Er worden aan de lopende band machtspelletjes gespeeld. Zowel de neoliberale oplossing als een spirituele voldoen niet,’ zegt Mulder. ‘Ook Facebook biedt geen soelaas. Men moet echt fysiek een band met een ander aangaan, alleen die is de moeite waard.’

zondag 13 februari 2011

Review: Till the fat lady sings, a theatreplay in four parts.


About the emptiness of life.



Jessie Elders and her boyfriend Lex are having dinner in a restaurant at the beginning of what must become a good weekend together. Lex is telling Jessie about the essay he has written but Jessie is not interested in his intellectual conversation. She doesn’t feel well. She studies literature, but she thinks her teachers are fake poets. She goes to the toilet and she smokes a lot. She tells Lex she stopped acting in a amateurgroup, not because she was not good enough but it was all fake too. She doesn’t like the idea to go to a friend of Lex later in the evening. All his friends are the same boring people. When Lex says she looks pale, she opens her purse to look for her little mirror. She puts the content of her purse on the table, including a little book. Lex is interested and askes with it is about. Jessie doesn’t really want to tell hem but finally says hat it is and old Russian story about a pelgrim who wants to understand life better,  goes to a monastery, gets a prayer to say and then sees God. Lex is not thrilled. He hates it when people try to see something that is not real, nor does he like all that crab about predicting the future. I was thinking about the theme of my blog, when I heard Lex say that. I would like to discover something new in our world, but maybe this is not something that can be discovered, but only lived. Anyway, at the end of this scene Jessie faints.

In the second part Walter Elders, the brother of Jessie, is telling the audience about their family while he is undressing. Their father is invisible and their mother is a nervous wrack after the death of their older brother Jonathan, who took care of the upbringing of Jessie and Walter, together with Billy, another brother who lives far away. He is in his underpants in the bathroom shaving himself when his mother Joyce comes in. He doesn’t like that but she stays there, smoking a cigarette and asking him what to do about Jessie because she even doesn’t ate her chickensoup. Walter says that Lex has not a good influence on her, but the mother doesn’t agree. She askes him what kind of book she is reading. It did belong to Jonathan, Walter says and it is about a Russian peasant trying to find happiness. Joyce askes Walter to talk to Jessie who stays in her bedroom all day.

A great scene between Walter and Jessie follows. Jessie is laying on the couch and her lips are saying a praying, while Walter is blaming her for doing nothing at all. He himself is going to Paris to play an important role in a movie. He understands her spiritual interest. When he was a child, he also felt that way, but he thinks she doesn’t help herself to look for some kind of spiritual extasy. He is really angry with her and at the end Jessie is in tears and he is sorry but they don’t come together.

In the last part Walter pretends he is Billy, while phoning to his sister and trying to help her. Jessie says to Billy that Walter is crazy, saying all kinds of contradictional things to her. Then Walter makes a mistake and Jessie knows she is not talking to Billy, but their conversation continues and finally Walter is telling her that she has to do what Billy once told them when they were children: to do their things for the fatt lady and that everybody has his or her one fat lady.

It was a great job that Sanne den Hartogh and Maria Kraakman of the Dutch theatergroup Oostpool did, just the two of them. They seemed to be very content with their roles. In the beginning of the second part Sanne says, while he is undressing, that he is not anymore the guy Lex but now the brother of Jessie. Maria Kraakman plays a wonderful unhappy and nervous Jessie, who is trying to find some believe to hold on to, but the next moment she plays a fantastic desparate mother Joyce. In this sad story there is also a lot of humor, for instance when Walter speaks to Jessie about her love in their youth for Jesus and the moment when Jessie did not like him anymore because he kicked all kinds of people out of the temple. 

The theme about middleclass emptiness reminded me of Revolutionary road, but the text was inspired by the works of J. D. Salinger, who died in the beginning of 2010. Allthough the play was situated in the fifties, the conversation can take place now and is very modern. Casper Vandeputte won a drama price in the end of last year for another text. I guess it won’t be the last text of this talented man.

zaterdag 12 februari 2011

Recensie: De eenzaamheid van de langeafstandsloper, Alan Sillitoe (2010)


Een grand cru onder de sportboeken.

Afgelopen woensdagavond zei Joost de Vries, literatuurcriticus van de Groene Amsterdammer, tijdens een bijeenkomst van SLAA dat een recensie soms beter is dan het boek. Hij doelde op de kritieken van de Amerikaanse criticus James Wood, maar ik vreesde dat hetzelfde zou opgaan voor de inleiding van Dirk van Weelden op de novelle van Sillitoe. De geestkracht waarmee Van Weelden deze uitgave uit de serie Sportklassieken aanbeveelt, kan alleen opgaan voor het beste in de soort.  

Toch doet het verhaal over de zeventienjarige bajesklant én hardloper Colin Smith daar weinig voor onder. In drie deeltjes beschrijft Sillitoe wat Van Weelden al in grote lijnen bekend maakte. Colin bereidt in de jeugdgevangenis een plan voor om de directeur een loer te draaien.
‘Toegegeven, we zijn allebei gehaaid, maar ik ben gehaaider en uiteindelijk zal ik winnen, al ga ik op mijn tweeëntachtigste dood in de lik, want ik zal meer lol en meer opwinding uit mijn leven halen dan hij ooit zal krijgen.’
Hij vertelt in deel twee met veel gevoel voor detail over de reden waarom hij in het gevang zit en tenslotte lezen we in deel drie over de hardloopwedstrijd, die Colin expres verliest, hoewel hij veel sneller is dan de anderen.
Op de vraag waarom hij zijn voorsprong uit handen geeft is het hele verhaal een antwoord, niet alleen door wat Colin de lezer vertelt, maar net zo goed door hoe Sillitoe hem dat laat vertellen, zegt Van Weelden.

Sillitoe, geboren in 1928 in een straatarm arbeidersgezin in Nottingham, was volgens Van Weelden geen politiek activist, maar een schrijver die zo eerlijk mogelijk moest vertellen over het leven en de wereld zoals hij die kende en zag. Hij stuurde zijn verhalen en gedichten naar uitgevers maar kreeg tot dan altijd nul op zijn rekest. Wat Colin zegt over hardlopen, zegt Sillitoe over schrijven. 

‘Maar Colin Smith is niet Alan Sillitoe,’ zegt Van Weelden. ‘Het allermooiste aan dit verhaal schuilt hem in het verschil tussen Colin Smith en Alan Sillitoe. Of preciezer gezegd, in de manier waarop Alan Sillitoe in staat is ons Colin Smith te geven. Wat we lezen is niet de stem van een wanhopige jongeman die schrijver wil worden, maar de stem van iemand die half zo oud is, een volksjongen met een grote mond.’

De rauwe toon en de ongepolijste taal in dit zeer toegankelijke verhaal doet denken aan Celine. Colin is bevriend met Mike omdat hijzelf ook nooit zoveel zegt. Samen gaan ze er op een koude avond op uit om een kraak te zetten. ‘Dus we floten een deuntje om warm te blijven en ik zei bij mezelf dat ik aan een jas moest zien te komen, en snel ook.’
Het is wij tegen zij. Van Weelden spreekt over outlaws tegenover gezagsgetrouwen ofwel inlaws, maar je kunt ook zeggen: het is de arbeidersklasse versus de middleclass met waarden als kameraadschap versus individueel geluk. Zo is er volgens Van Weelden ook verschil van opvatting over honesty.

‘Voor de directeur is het een leven zonder overvallen, drank en geweld, het leven van een respectabel burger, voor Smith is het op de eerste plaats oprechtheid. Wie eerlijk is, leeft zonder bedrog, schijnheiligheid of excuses. (…) De honesty die Smith bedoelt, draait om eigenwaarde en moed, en wie daarvoor opkomt doet dat ongeacht de gevolgen.’
‘Volgens mij is mijn soort eerlijkheid de enige die ertoe doet en dat vindt hij ook van de zijne,’ zegt Colin daar zelf over.
Aan het eind stopt hij een stuk boomschors in zijn mond en begint te huilen over de dood van zijn vader en het bedrog van zijn moeder, maar ook over de lef van zijn vader die tijdens zijn voortschrijdende kanker de raad van de doktoren in de wind sloeg en vooral ook van vreugde over wat hij tijdens de wedstrijd heeft gedaan.  

Ook Sillitoe was tevreden over zijn geschrift. Van Weelden noemt het een monument voor een vrijheidsstrijd en zegt daarmee geen woord te veel.

Meer over deze angry young man op Wikipedia.

aangepast 29 september 2011 om 9:48 uur

vrijdag 11 februari 2011

Documentaire Tiger Eyes, Frank Scheffer (2011)

Zeven filmmakers, uitgekozen door vroegere directeuren van het IFFR, geven, afgewisseld met beelden uit hun films, hun visie op film en hun motivatie, maar beginnen met hun eerste herinnering.


Huub Bals (1972-1989): Wim Wenders ziet het behang op de muur van zijn kinderkamer waarin hij zich alles op kan voorstellen en ook een schilderijtje met zonnebloemen van Van Gogh.
Hij onderscheidt twee soorten filmmakers: zij die zoals de Lumières uitgaan van wat ze zien en zij die zoals Meliès uitgaan van de verbeelding. Film zegt iets over de condition humaine, toont zowel het permanente heden als het permanente verleden. Tijd en kader zijn de basiselementen. Beeld en muziek maken het geheel compleet. Het is de vraag in hoeverre de filmmaker van straks nog inzicht in de werkelijkheid kan geven.

Huub Bals: Raoul Ruiz ziet oude boten uit het zuiden, een bal, regen, maar is daar niet zeker van.
Cinema is kunst. Het verenigt alle kunstvormen en is bovenal poëzie. Hij prefereert de imaginatieve boven de narratieve orde. Als het beeld het verhaal bepaalt levert dat meer op dan het omgekeerde. Film haalt het onderbewuste naar boven, voert terug naar de jeugd.

Emile Fallaux (1992-1996): Michael Haneke is in de oorlog geboren en heeft geen beelden. 
Zijn films zijn een uitdrukking van zijn frustratie met de mainstream; de kunstvorm wordt marginaler sinds de komst van de televisie, die een belangrijke functie zou kunnen vervullen maar de verdomming vergroot. Echte pessimisten maken amusementsfilms. Iedere kunstenaar is een esthetisch moralist, wil communiceren en dat kan alleen tussen gelijkwaardigen. 
Film moet de kijker zijn eigen interpretatie gunnen, al is dat soms moeilijk te realiseren.

Huub Bals: Jim Jarmusch kijkt tussen de tralies van de box de kamer in en wacht op zijn moeder. 
Men verliest energie door het publiek te geven wat het wenst. Een amateur is een liefhebber, een professional moet ervan leven. Muziek is de mooiste vorm van kunst. In film draait het om de details en niet om de dramatiek; leegte is belangrijk zoals tussen de klanken in de muziek. Het visuele moet niet te lawaaierig zijn. Een synthese tussen culturen is mooi, maar het is ook belangrijk om verschillen te tonen.

Sandra den Hamer (2005-2007) : Abderrahmane Sissako ligt als baby in zijn bedje en kijkt met gevoel van verlatenheid naar een bewegend gordijn.
Er zijn twee soorten cinema: die opdringt en die uitnodigt, zegt hij; kunst moet een brug slaan tussen verschillende werelden. De dialoog tussen rijk en arm is niet gemakkelijk te realiseren. Film zegt iets over de mens. Hij wil de anonieme mens zichtbaar maken en diens kracht en zwakte tonen. Hij schrijft als hij op reis is en doet inspiratie op in gezichten. Elk gezicht is een leven dat je kunt lezen. E. E. Cummings zei: je kunt een gezicht begrijpen zonder te weten wat het betekent.

Marco Müller (1990 –1991) Abbas Kiarostani heeft een vreemd beeld van wakker worden in de wieg terwijl zijn moeder naar het badhuis is. Nog steeds is er strijd tussen zijn moeder en hemzelf.
Hij heeft een fascinatie voor Van Gogh, naar diens rusteloze zoeken naar echtheid en schoonheid. De mens boeit hem. Iedereen heeft verbeelding en heeft die ook vaak nodig om te overleven.

Simon Field (1997-2004): Apichatpong Weerasethakul ziet een foto van zichzelf met zijn moeder voor hun huisdeur bij een tafeltje met eten terwijl ze wachten op monniken.
De cinema is droom en fantasie en net zo broodnodig als eten, want het reinigt de hersenen.
Film is een jong medium en staat nog in de kinderschoenen. Het gaat hem om het idee van tijd: de boedhistische idee hoe men in de tijd verandert. Hij verkent de geest. We gebruiken maar een klein gedeelte van onze hersenen. Film vergroot ons bewustzijn en moet van zichzelf persoonlijkheid hebben. De geest ontspant als men naar een film kijkt.

Frank Scheffer wist in deze documentaire, die hij speciaal voor het veertigste festival maakte, de makers interessante uitspraken te ontlokken, die vaak ook voor schrijvers zouden kunnen gelden. Het zou interessant zijn om een vergelijking te maken met literaire schrijvers: verzetten zij zich ook tegen de mainstream, kiezen zij ook voor de verbeelding en tegen de verdomming, zoeken zij ook naar echtheid?
Het was bijzonder dat Van Gogh twee keer werd genoemd en minder bijzonder maar wel opvallend dat de moeder vaak in de eerste herinnering opdoemt, net als de verlatenheid. Ik stel me voor dat de stelregel om het kind rust op te leggen veel invloed heeft gehad in het werk van de wat oudere kunstenaar.


donderdag 10 februari 2011

Wie is er bang voor literatuur?



In de reeks bijeenkomsten, die als ondertitel maandelijkse en vernieuwende onderzoeksshow van de SLAA meekreeg, komt op de negende van deze maand het thema nut en onzin van de literaire kritiek aan de orde.
Jeroen van Kan leidt het programma in met de vraag of de kritiek dood is dan wel leeft. Wat is er wel en niet goed aan de literaire kritiek? Wat te denken van de uitgedunde boekenbijlage van de Volkskrant, wat van het sterren- of ballensysteem, wat van de bespreking van Kluun in zo’n beetje alle bladen?

Aan de bar zit een lezerspanel van drie jonge vrouwen klaar om hun mening te geven over de uitspraken van de heren critici: Arjen Fortuin (NRC), Arie Storm (Het Parool), Joost de Vries (De Groene Amsterdammer) en de schrijver Binnert de Beaufort.
De vrouwen geven alvast een schot voor de boeg. Fleur, medewerkster bij Athenaeum, vindt het moeilijk om zich niet door het sterrensysteem te laten leiden, maar heeft het liever niet. Theatermaakster Marjan slaat recensies van onbekende auteurs over als die weinig sterren krijgen en docente Nederlands Mirjam moet haar leerlingen dwingen om recensies te lezen.

Arjen Fortuin zegt in zijn State of the union dat de literatuurkritiek bloeit als nooit tevoren. Zes weken na het uitkomen van Freedom van Jonathan Frantzen stonden er al driehonderd recensies op Amazon. Met de opmerking dat het altijd goed staat om te verwijzen naar het buitenland gaat hij in op de artikelen serie Why critisism matters in de NY Times, die ik eerder op mijn blog besprak http://reinswart.blogspot.com/2011/01/over-de-functie-van-literaire-kritiek.html. Meestal sombert de criticus, zegt Arjen, omdat niemand nog naar hen luistert. De criticus is vaak een wereldvreemde die buiten zijn vakgebied weinig te melden heeft. Arjen schreef in de NRC over Kluun en Koch. Toen hij uitgeverij Podium belde over de verkoopcijfers van Kluun kreeg hij als reactie dat men het zorgelijk vond dat de NRC zich met verkoopcijfers inliet. Als doemscenario ziet hij voor zich dat over vijf jaar de literaire wereld commercieel geworden is.

Het geluid van de critici in de NY Times viel overigens mee. De teneur was opgewekt. Arjen haalt Sam Anderson aan die vindt dat de criticus een evangelist moet zijn voor de literatuur als geheel omdat men steeds minder leest. De recensent moet aangeven dat er verschillen in kwaliteit zijn en heeft daartoe stelregels nodig. De evangelist haalde die op van de berg en kreeg tien geboden mee op zijn ipad.

  1. onderscheid wat kunst is en wat niet
  2. wees oprecht; houd afstand van de schrijver
  3. onderscheid oordeel van literair oordeel
  4. maak de lezer deelgenoot van je eigen leeservaring
  5. oordeel met argumenten
  6. schrijf voor de lezer en niet voor de schrijver
  7. behandel de schrijver met respect
  8. grijp de lezer bij de kladden door zelf goed te schrijven
  9. wees niet gemakzuchtig (lees ook Kluun)
  10. schrijf alsof je de enige criticus ter wereld bent

Helaas ziet de evangelist van Arjen Fortuin na zijn afdaling dat men alleen nog boeken leest uit de CPNB top honderd zoals die van De Rosnay en Stieg Larson.

Arie Storm en Joost de Vries, beiden ook schrijver, buigen zich vervolgens over de stelregels.
Jeroen van Kan vraagt hen tegen welke regels zij gezondigd hebben.
Joost kijkt met een schuin oog naar Arie en wijst hem op het zevende gebod. Zelf heeft Joost wel eens ge-emaild met een schrijver. Arie zegt dat het niet om de energie gaat die een schrijver in een boek steekt, maar om de kwaliteit. Hij haalt Mulisch aan die zei dat een meesterwerk binnenkomt via de achterdeur. De grootse zonde van Joost was om namen door elkaar te halen en een plot verkeerd uit te leggen.
Over het combineren van recenseren en schrijven zijn beiden het eens. Joost zegt dat hij door zijn debuut beter weet hoe het werkt en voelt als je wordt besproken.
‘Ondermijn je je eigen gezag als criticus niet als je een slecht boek zou schrijven?’ vraagt Jeroen.
Joost denkt van wel, Arie maakt het niets uit. Hij vindt recenseren, net als lezen, een leuke bezigheid. Schrijvers recenseren anders dan niet-schrijvers, zegt hij.
Jeroen vraagt of er iets mis is met de literaire kritiek.
Joost zegt dat de serieuze kritiek te lijden heeft onder het internet. Arie ziet daarop ook mooie stukken verschijnen. Nadeel is wel dat daar geen poortwachters zijn. Vaak ziet een amateur niet dat literatuur een constructie is. Hetzelfde overkwam hem overigens bij het lezen van een een recensie in de Volkskrant.
Jeroen stelt dat er enerzijds redactionele filters bestaan bij de krant, maar dat men anderzijds afdaalt naar de lezer, door een sterrensysteem te hanteren.
Joost vindt dat de verpaupering toeslaat door recensies van tweehonderd woorden.
Uit de zaal komt als reactie dat op internet ook goede stukken te vinden zijn zoals op DeReactor.org.
Op de vraag van Jeroen of het mogelijk zou zijn om wekelijks een supplement samen te stellen van recensies op internet, antwoorden Joost en Arie bevestigend.
Joost zeg dat de literaire kritiek in de V.S. op een hoger plan staat. De uitgebreide recensies van James Wood zijn soms beter dan het boek, al vindt Joost de man teveel een schriftgeleerde en mist hij het humanistische aspect.
‘Waarom kan zoiets niet in Nederland?’ vraagt Jeroen.
Arie benadrukt altijd de stijl en de stroom waarin het boek is geschreven. Hij zegt dat veel recensenten zich daarvoor niet ínteresseren. Joost relativeert zijn eigen stelling met de uitspraak dat James Wood slechts eens in de twee maanden een lang stuk schrijft.
Arie vindt het voordeel van een beperkte omvang dat hij snel tot zaken moet komen.
Joost vraagt Arie waarom hij Koch besprak. Arie antwoordt dat Koch een schrijver was met een goed waarnemingsvermogen tot hij bestsellers ging schrijven. Aan de hand van diens ontwikkeling kan hij uitleggen wat er mis ging.
Jeroen vraagt of zij alleen boeken recenseren die ze mooi vinden. Arie vindt dat hij een opvoedkundige functie heeft en wil graag het verschil in kwaliteit laten zien. 

Het lezerspanel vraagt aandacht. Docente Mirjam vindt het storend dat iedereen tegenwoordig maar zijn mening kan geven. Haar leerlingen kunnen goed en slecht niet van elkaar onderscheiden.

Na een leuk bedoelde powerpointpresentatie van Marie Louise Eysbaerdt, die schrijvers als Siebelink, Enquist en Haase ondervroeg over hun zelfkritiek, krijgt Binnert de Beaufort het woord. Hij heeft zich geërgerd aan de kritiek op De kalief van Amsterdam, een satire over de angst in Nederland voor de islam. Jeroen Vullings van VN vond het een page turner en technisch goed geschreven, maar gaf toch maar tweeënenhalve ster omdat hij het niet eens was met de inhoud. Binnert vraagt zich af in hoeverre een politiek oordeel een rol mag spelen in een literaire kritiek. 
Hij voelt zich als Jeanette Winterson, die in de jaren negentig critici agressief toesprak over hun negatieve oordelen. Zijn debuut Blauw bloed kreeg goede kritieken in Het Parool en in VN en lag bij Scheltema in de toptien, maar werd door de Volkskrant neergefakkeld. Binnert vraagt zich af hoe dat kan en geeft zelf het antwoord: literatuurkritiek is geen wetenschap maar heeft te maken met smaak. Hij vond het trouwens nog erger dat geen van zijn boeken in de NRC werd besproken. Dan liever een slechte kritiek.

Er volgt een dader-slachtoffer confrontatie met Arjen Fortuin, die zijn afwegingen uitlegt om boeken wel of niet te recenseren. Arjen maakt wekelijks een keuze uit vijf boeken en steeds zat Binnert daar niet bij.
Jeroen vraagt Binnert of een recensent verantwoording verschuldigd is aan een schrijver.
Binnert vindt het leerzaam om te weten waarom hij niet werd besproken. Hij zette Facebook aan het werk om De kalief van Amsterdam te promoten maar dat werkte contraproductief. Joost wilde niet op zijn vriendschapsverzoek ingaan omdat het moeilijk is een boek te beoordelen van iemand die je kent. Het is maar een klein wereldje hier, zegt Joost.
Arjen zegt dat hij zo objectief mogelijk schrijft maar dat hij ook maar een mens is. Joost beaamt dit en zegt dat elke keuze voor een recensie arbitrair is. In piekperioden ligt er wel een meter boeken op de redactie van de Groene waaruit men moet kiezen.
Jeroen vraagt of de verschillende bladen naar elkaar kijken.
Arjen zegt dat het een correctiemechanisme is om te zien of ze niets over het hoofd hebben gezien. Weer gaat het over De kalief. Arjen zegt dat men een politiek oordeel erbuiten moet houden, omdat zoiets persoonlijk is, hetgeen betwist wordt door de afgevaardigde van DeReactor.org. Die vindt dat een recensent een politiek oordeel mag meewegen in zijn literaire kritiek en daarop ook een boek kan afkeuren.
Jeroen vraagt hem of dat geen pamflettisme in de hand werkt.

De discussie is nog lang niet afgelopen maar de tijd gaat voort. Het laatste woord is aan Fleur die vindt dat de heren het onderwerp erg wetenschappelijk hebben benaderd en meer hun eigen positie zouden kunnen thematiseren. Arjen reageert daarop door een onderscheid te maken tussen wat persoonlijk is en wat particulier. Hoewel die soms moeilijk uit elkaar te houden zijn, gaat het in ieder geval niet over de persoon van de recensent.
DeReactor ziet graag dat men de eigen positie expliciteert, maar Arjen wil in zijn kritiek niet verder gaan dan tonen en dat is wat anders dan objectiviteit suggereren.

Een discours was het zeker. De verhouding tussen ethiek en esthetiek zou een interessant onderwerp kunnen zijn voor een volgend treffen op 24 maart a.s.

woensdag 9 februari 2011

Is het tijdperk van de critcus voorbij?


Over de verhouding tussen de sociale media en de literaire kritiek.

Het culturele landschap is aan het veranderen. De digitale ontwikkelingen gaan steeds sneller en de vernieuwingen volgen elkaar in een rap tempo op. Afgelopen zaterdag bracht Trouw een artikel van de dichter Erik Jan Harmens, die onder de titel Anna is altijd beschikbaar een goed woordje deed voor de verbinding die Facebook tussen mensen tot stand brengt. In navolging van de Amerikaan Clive Thompson is hij onder de indruk van de intimiteit die hem omgeeft als hij met vrienden spreekt op het internet. De sociale interactie geeft hem het idee dat hij ergens toe behoort. Tegelijkertijd beseft hij ook dat het nep is. Zijn bevindingen volgen op een relaas over virtuele verkoopassistenten die in opmars schijnen te zijn. Hij heeft een hilarisch gesprek met Anna van Ikea die op heel wat vragen een antwoord heeft. maar op de vraag of zij met hem wil trouwen het antwoord schuldig blijft. Ze zegt dat zoiets niet kan, maar dat hij in de winkel wel leuke huwelijkscadeaus kan vinden. 

Over Facebook en Twitter heb ik zelf gemengde gevoelens. Vaak heb ik het idee dat men langs elkaar heen praat en dat men allen lijdt aan een milde vorm van autisme, hoewel die term te vaak onterecht wordt gebruikt. Men heeft soms een aardig gesprekje en men hoort nog eens wat, maar toch denk ik dat de sociale media meer middelen zijn om jezelf te promoten dan om je met elkaar te verstaan.

Ik wil het verder hebben over de verhouding tussen de sociale media en de literaire kritiek, zoals die eerder aan de orde werd gesteld door de N.Y. Times. Die vroeg eind december j.l. de mening van een zestal critici over de veranderingen die er vijftig jaar na Alfred Kazin zijn opgetreden in de literaire kritiek. In het antwoorden speelde de opkomst van de sociale media een belangrijke rol. In mijn commentaar De functie van de literaire kritiek (2) stelde ik voor om duizend bloemen te laten bloeien en allerlei vormen van kritiek naast elkaar te laten bestaan: de blogger naast literair criticus, de dames uit het leesclubje naast een vrolijk boekenprogramma op tv, maar achteraf denk ik dat zo’n voorstel weinig toevoegt aan hetgeen al gepraktiseerd wordt.

In The Guardian van 30 januari j.l werd een vijftal critici gevraagd hun mening te geven op de invloed van de sociale media in de literaire wereld. De critici kregen maar weinig ruimte toebedeeld dus hun uitspraken bleven soms wat cryptisch. 

John Naughton, professor op de Open Universiteit, stelt dat de ondergang van de criticus als morele autoriteit al plaats heeft sinds de jaren vijftig toen Look back in anger van John Osborne werd opgevoerd. Nooit eerder werd het echte leven zo compromisloos op de planken gebracht. Osborne kreeg de titel angry young man opgespeld.

Filmcriticus Philip French signaleert een strijd tussen de elite en het populisme en waarschuwt voor de wet van Gresham - die zegt dat zwart geld goed geld uit de circulatie haalt -  op cultureel gebied zal inhouden dat slechte kritiek een ongunstig effect kan hebben op de serieuze schrijver. 

Miranda Sawyer, een radio critica, vindt dat zij door Twitter gemakkelijker de meningen van anderen verneemt. Ze voegt daar echter direct aan toe dat het vaak dezelfde geluiden zijn. Critici lijken op elkaar, zijn van hetzelfde menstype en hebben dezelfde smaak.

Jessica Crispin van The bookslut die regelmatig twittert, stelt dat de gezondheid van de kritiek vaak in dollars gemeten wordt en dus een verlengstuk is van de marketing. Internet stelt de bombastische stijl van uitgevers aan de kaak en heeft meer aandacht voor kunstwerk zelf dan voor het gedoe erom heen, zoals rond het boek Freedom van Jonathan Frantzen. Daarnaast ziet ze op internet ook veel enthousiasme. Ze neemt een kloof waar tussen hetgeen geschreven en gerecenseerd wordt en meent dat het op internet vooral gaat het om het gesprek tussen liefhebbers van boeken.

Romanschrijver Hari Kunru stelt dat de culturele elite weinig met kunst van doen heeft. Het verschil tussen hoge en lage cultuur bestaat niet meer. Nu hebben we te maken met tirannie van de middelmaat. Gelukkig kan ieder op internet iets van zijn of haar gading vinden. 

Het lijkt nog steeds een kwestie van leven en laten leven. Hoewel daarbij het gevaar dreigt dat, zoals Miranda Sawyer opmerkt, iedereen in zijn eigen hoekje zit en het niet meer tot een discours, tot een uitwisseling van meningen komt. Wellicht gebeurt dat wel vanavond tijdens een bijeenkomst over literaire kritiek, genaamd Wie is er bang voor literatuur en georganiseerd door SLAA. 

Voor meer info zie: http://boeken.vpro.nl/artikelen/44451914
DeReactor.org heeft voor de gelegenheid een aantal teksten over kritiek samengebracht op: http://www.dereactor.org/tekstenoverkritiek

aangepast op 29 maart 2012.

dinsdag 8 februari 2011

Het jaar dat de euro valt, Tegenlicht, 7 februari 2011


Een doemscenario in vijf delen.

Het is onrustig in Europa. Het begon in 2010 met de Grieken, die heftig protesteerden tegen het financiële beleid van de Europese Unie, daarna kwamen de Ieren in opstand en vervolgens hingen de Portugezen en de Spanjaarden te bungelen. In andere Europese landen is ook het nodige aan de hand.   Overal wordt bezuinigd. In Engeland worden de culturele voorzieningen afgebroken en het collegegeld verdriedubbeld waardoor het voor vele Britse jongeren onmogelijk is om nog te studeren. Het leek me daarom goed om naar Kees Vendrik te luisteren, tot voor kort financieel specialist van Groen Links in de Tweede Kamer. Hij schreef een scenario van wat ons nog dit jaar te wachten staat. Tal van presentatoren zoals Philips Freriks, Peter van Ingen en Saskia Dekkers werden ingeschakeld om de documentaire zo echt mogelijk te laten lijken. Arend-Jan Heerma van Voss liep erin rond als een getergde bankier.

De intro zette meteen de toon. De financiële crisis van 2008 is niet opgelost. De politieke leiders proberen zoveel mogelijk rust en vertrouwen uit te stralen. De vraag is of er straks nog geld uit de pinautomaten komt.

Scène 1: de kredietwaardigheid van Spanje wordt verlaagd. Het stabiliteitsfonds bevat mogelijk te weinig geld om Spanje te helpen. Hoe hoger de rente, des te slechter de economische toestand. Het zijn de financiële markten die de rente bepalen. Als de rente boven zeven procent stijgt, ontstaat er volgens Cees Maas een probleem. Gerrit Zalm van ABN-Amro zegt dat de financiële markten gevoelig zijn voor hypes. Arnoud Boot van de Universiteit van Amsterdam spreekt van een circus van zich napratende analisten, beleggers, bankiers etc.  
Er zijn demonstraties in Spanje. Merkel moet haar landgenoten overtuigen van de noodzaak van hulp, maar men is daar niet toe bereid. Dezelfde argumenten als in Nederland ten tijde van de Griekse crisis gaan over tafel: ze moeten maar harder werken, ambtenaren ontslaan en later met pensioen gaan. Madlener, Europarlementariër van de PVV loopt daarbij voorop. De middenstand weigert Spaanse producten te verkopen. Het reddingsplan slaagt evenwel, maar de rust is van korte duur.

Scène 2: België wankelt nadat de regering binnen recordtijd is gevallen. De kleine man betaalt voor het grootkapitaal, zegt een Vlaming. Europa geeft België steun. Eensgezindheid is belangrijk.

Scène 3: de Ieren trekken zich na verkiezingen terug uit Europa. Men is het beu om aan de leiband van Europa te lopen. Arnoud Boot is van mening dat zoiets niet slecht hoeft uit te pakken. IJsland verkeerde in een vergelijkbare situatie en is er ook bovenop gekomen. Vendrik geeft Boot gelijk. Zo’n reddingsplan valt slecht omdat men moet lenen tegen een hogere rente. Het is dus niet zo dat rijke landen armer worden van het lenen van geld. Integendeel.

Scène 4: Italië komt in de problemen, maar Berlusconi weigert hulp van Europa en gaat naar China en Libië. De andere Europese leiders kunnen daaraan weinig doen. Het eindspel is begonnen. De val van Europa is dichtbij. Een Japanse zakenman zou onmogelijk verder kunnen leven als hij zijn Europese collega was. Heerma van Voss loopt al naar de rand van het dak van het bankgebouw. 

Scène vijf: happy end. Saskia Dekkers leest vanuit Brussel een geheime verklaring voor waarin de oprichting van de Verenigde Staten van Europa wordt afgekondigd met Merkel aan het hoofd, na drie jaar opgevolgd door Sarkozy. Het verdrag is onder druk tot stand gekomen. Er zal geen referendum worden gehouden want de tijd dringt. Alle landen krijgen te maken met dezelfde regels.
Geert Mak acht het politieke probleem niet opgelost. Vendrik vindt met men al in het verdrag van Maastricht al naar een politieke unie had moeten toewerken. Boot legt uit dat Brussel maar één procent van het totale budget te verdelen heeft terwijl dat in de V.S. vijfentwintig procent is. Daar kan men gemakkelijker geld overhevelen van economisch florissante naar zwakkere gebieden. De Japanse zakenman denkt dat er met de ondertiteling heeft geknoeid.

Een Europese politieke unie zal er op termijn ongetwijfeld komen. Ik vroeg me alleen af waarom Vendrik in zijn documentaire niet duidelijker het verzet tegen het systeem in kaart bracht en alternatieven schetste. Zijn onderonsjes met Zalm leverden weinig op. Tenzij hij zelf uit is op een hoge post in die corrupte wereld. Dat zou het grootste doemscenario zijn. 

maandag 7 februari 2011

Clairy Polak interviewt R.D. Kaplan, Buitenhof, 6 februari 2011

Over de geopolitieke betekenis van het gebied rond de Indische oceaan.

Voor het bord hangt een kaart van het gebied rond de Indische oceaan met bovenin India en verder, met de klok mee, China, Japan, Australië en Afrika. Opdat we weten waar het over gaat. Juf Clairy heeft een belangrijk spreker uitgenodigd, meneer Kaplan, een topjournalist die ook het Witte huis adviseert en ons een lesje gaat geven over de toekomst. Dus opgelet!

Meneer Kaplan trekt meteen van leer. Hij is erg overtuigd van zichzelf, maar hij heeft er natuurlijk ook net een dik boek over geschreven, Moesson, een wat vreemde naam voor een boek dat over geopolitiek gaat, zegt juf, maar meneer Kaplan verklaart dat om het windsysteem gaat dat in die omgeving heerst: het ene half jaar waait de wind van zuidoost naar noordwest en in het tweede half jaar in omgekeerde richting. Op die voorspelbaarheid kon men vroeger varen. Marco Polo bouwde er een enorm handelssysteem mee op. Op dit ogenblik zijn het de Chinezen die weer zo’n macht opbouwen door een soort parelketting van havens aan te leggen in dat gebied, waar zij straks hun vloot, waaronder hun onderzeeërs, kunnen parkeren.

Dat klinkt als een spelletje risk, maar de man gaat door over de sterk groeiende industriële ontwikkeling van India en China, die straks op zoek zullen gaan naar meer gas en andere grondstoffen, daar ruzie over zullen krijgen en dan een koude oorlog gaan beginnen. Kaplan spreekt over een botsing tussen beschavingen.

Ik kijk naar de juf, maar die weet even niet wat ze moet zeggen.

‘Het is niet eens om bang van te zijn,’ sust Kaplan, want er is een machtsevenwicht tussen de landen. Het is wel zo dat de tijd dat het westen aan de macht was, definitief voorbij is. Onze defensie is te zeer ingekrompen om nog mee te kunnen doen.’

‘Moeten we dan weer een zeevloot opbouwen?’ vraagt de juf. Ze schrikt van haar vraag, want ze bedenkt opeens dat een vloot alleen kan varen, maar dan realiseert ze zich dat er ook een luchtvloot bestaat en lacht opgelucht. Misschien doet ze het wel expres, denk ik, om Kaplan uit zijn tent te lokken.

Ik ben blij dat juf over Egypte begint. Daar zal de man ook wel ideeën over hebben.
Juf wijst op de kaart Egypte aan. 'Dat ligt niet aan de Indische oceaan,' zegt ze wat beduusd. Kaplan lijkt zich te ergeren maar laat dat niet merken. ‘Er is een analyse fout gemaakt,’ zegt hij. Ik zie hem zitten in the Oval Office en uitvaren tegen president Obama.

‘Hoe kan het toch, dat de Amerikanen zoveel fouten maken?’ vraagt de juf.

‘De regering struikelt van de ene crisis naar de andere,’ zegt Kaplan. Ik zie dat hij zich weer ergert. Hij kan nooit lang van huis. Hij moet eigenlijk meteen terug. ‘We weten nooit wanneer een regime valt, kijk maar naar Noord Korea.’ Hij ziet weinig in Baradei. ‘Zo iemand kan snel weer van het toneel verdwenen zijn. Er wonen 15 miljoen mensen in Cairo. De stad is groter dan het Tahrir-plein, waar de journalisten zich massaal op richten. Wij willen chaos voorkomen. We zitten in een moeilijk parket, we willen de mensen aan de ene kant wel democratie geven, maar tegelijk niet bij de buurlanden de indruk wekken dat we onze handen van hen aftrekken als het volk begint te morren. We willen aan de goede kant van de geschiedenis staan.’

De juf veert op. ‘Wat is de goede kant?’ vraagt ze. Ze klinkt wat onnozel maar ze is scherpzinnig. Ik weet hoe betrokken ze is bij de spontane volksopstand in Egypte. ‘Is hij soms bang voor een tweede Iran?’ vraagt ze. Kaplan wuift haar vraag weg en begint over Indonesië, dat een groter gevaar was dan Egypte, maar inmiddels een stabiele islamitische democratie is.

De juf kijkt ons aan met rode wangen om ons uit te nodigen vragen te stellen, maar Kaplan wil weg. Hij heeft meer te doen. Hij moet natuurlijk naar de president, denk ik terwijl de juf hem uitlaat, de wereld in de gaten houden.

zondag 6 februari 2011

Filmrecensie: Eden, Michael Hofmann (2006)


Gisteravond won de film Incendies de Publieksprijs op het Internationale Filmfestival in Rotterdam, dat vandaag alweer zijn laatste dag beleeft. De jaren daarvoor waren het Yo tambien (2010), Slumdog millionaire (2009) Persepolis (08) en Das Leben der Anderen (2007) De film Eden kreeg de publieksprijs in 2006 en bevindt zich dus in goed gezelschap.

Eden wordt wel een culinaire film zoals Eat, drink, man, woman, Babette’s feast, Chocolat, Big night en natuurlijk La grande bouffe. De dikke kok Gregor weet de smaakpupillen wel te raken. We zien zijn gasten alleen aan een tafeltje in zijn restaurant, dat uit drie tafeltjes bestaat en dat al lang van te voren is volgeboekt. Ze genieten van de spijzen die door de oudere kelner worden voorgezet. Het is geen smakelijk gezicht om anderen van voedsel te zien genieten. Het heeft iets obsceens als het teveel nadruk krijgt, als het verabsoluteerd wordt.

De film begint heel mooi met een poppenkast tussen Gregor en een eend die hij aan het plukken is. In een korte terugblik vertelt de kok dat hij altijd al begeesterd was van koken. Daarna zien we hem op het caféterras, waar hij een leuke serveerster in de gaten houdt. Als ze hem bedient zegt hij dat zij een stel drinkebroers in de gaten moet houden die straks zonder te betalen weg zullen lopen. Als dat inderdaad gebeurt, is de serveerster hem niet dankbaar maar neemt ze hem kwalijk dat hij haar zo observeert.

In een volgende scène zit Gregor in het park in een kookboek te lezen en ziet een meisje reiken over de rand van een fontein. De kijker weet dat ze er in gaat vallen, maar dat wordt niet getoond. Met het kindje op de arm, dat het syndroom van Down heeft, stapt hij op de moeder af. Het bevreemde me waarom de regisseur niet liet zien dat hij haar druipnat uit het water trok. Vervolgens staat hij wel erg lang met het kindje op de arm te praten tegen de moeder die in het gras in slaap in gevallen. De moeder is de serveerster Eden en haar dochter heet Leonie. Eden zoekt nader contact met Gregor en langzaam ontwikkelt zich een band, gebaseerd op het smaakvolle om niet te zeggen goddelijke eten en met de charmante Leonie als intermediair. 

Dat was het dan, denk je als de film een half uur oud is en Eden zich regelmatig door Gregor laat verwennen. Gregor, die aan traumatische jeugd achter de rug heeft, laat zich op zijn beurt door haar ínspireren en heeft zelfs een fotootje van haar op de afzuigkap aangebracht. Wat kan er nog meer in dit verhaal gebeuren?

De sociale omgeving heeft iets geroken en de vrienden van Xaver, de man van Eden, bestoken hem ermee in het café. Xaver wordt steeds bozer op de kok, hoewel het duidelijk is dat er alleen een vriendschapsband tussen Gregor en Eden bestaat en zijn vrouw door de gelukkige toestand ook nog eens zwanger wordt. In het Duits heeft ‘de dikste vriend’ dezelfde betekenis als in het Nederlands, maar dat terzijde. Tenslotte vernielt Xaver de wijnkelder van Gregor en gaat hem achterna in het bos. Gregor blijkt ondanks zijn zwaarlijvigheid nog snel te kunnen rennen en Xaver raakt hem kwijt. Hij staat aan de rand van een open plek te schelden en begrijpt niet waar de kok gebleven is. Als hij terug loopt en naar hem speurt valt de kok uit de boom boven op Xaver en doodt daarmee de echtgenoot. Het is vreemd dat de kok vervolgens in de cel belandt. Enkele jaren later gaat Eden met haar twee kinderen bij hem op bezoek in een Imbiss, die hij met de vroegere kellner uitbaat.

Uiteindelijk blijft een wat teleurgesteld gevoel over. Vooral door het zwakke scenario en de vele haken en ogen die eraan zitten. Film en geloofwaardigheid hebben een subtiele relatie met elkaar. Misschien liet publiek in de zaal zich meer begeesteren dan iemand die de film vijf jaar later ziet.