Vanwege het overlijden van Ivo Michiels, vorige week op bijna negentigjarige leeftijd, zond
de Belgische televisie een portret van hem uit dat in 2002 werd gemaakt door
Guido de Bruyn. Samen met Regine Clauwaert zocht hij hem op in La Barroux in de
Vaucluse. Michiels woonde daar alweer enige tijd. Hij vluchtte weg uit
Vlaanderen, verbitterd over de politiek, al horen we niet precies wat er aan de
hand was. In de Vaucluse verbindt hij zich met de oude beschaving en geniet van
de speciale lichtval.
Michiels schrijft in wat hij noemt het arendsnest. Op de
zolderverdieping van zijn huis legt hij zijn eieren. Aan een klein tafeltje
zingt of spuwt hij zijn woorden. Hij begint vroeg in de ochtend en pauzeert met
een wandeling naar de bakker en het postkantoor. Daarna gaat hij weer verder.
In de middag verwerkt hij zich teksten op de computer. Hij moet soms opnieuw
beginnen, maar komt altijd weer een stapje verder. Schrijven is doen, zegt hij.
Gaan zitten en de pen ter hand nemen, dan komt het vanzelf. Zijn vrouw
Christiane Faes is zijn eerste lezer. Ze hoort hem soms boven proesten en weet
dan dat hij zo naar beneden komt om haar een passage voor te lezen. Schrijven
is voor Michiels een feestelijke gebeurtenis. Hij schreef vanuit een drang.
Temidden van alle theorieën over literatuur vergat hij wel eens dat
spontaniteit de basis was.
Michiels schreef twee verschillende cycli. Van 1963 tot 1979
schreef hij de vijfdelige Alfa-cyclus, met daarin Het boek Alfa (1963), Orchis
militaris (1968), Exit (1971), Samuel, o Samuel (1973) en Dixi(t)
(1979). Van 1983 tot 2001 werkte hij aan Journal Brut. Die cyclus
bestaat uit tien delen, met onder andere: De vrouwen van de aartsengel
(1983), Het boek der nauwe relaties (1985), Vlaanderen, ook een land
(1987), Ondergronds bovengronds (1991), Daar komen scherven van
(1995), De verrukking (1999) en Mirakelen, Elisabeth, De Mirakelen (2001).
Hij begon in de jaren vijftig aan Journal Brut, maar moest eerst leren
schrijven en deed dat met de Alfa reeks. Peter Verhelst zegt dat de Alfa-reeks
zijn interesse wekte voor eigenzinnig schrijven in een eigen taal. Cyrille
Offermans vindt dat het cyclische wat kamikaze-achtigs heeft. Juist omdat
Michiels met ieder boek iets nieuws wilde maken. Hij is teveel gaan geloven in
zijn concept. Zelf zegt Michiels dat hij in de Vlaamse traditie past.
In een tweedehands boekwinkel in Avignon zwaait hij met een
boek van Rezvani, die ook schilderde. Michiels leerde schrijven van schilders.
In de jaren vijftig ontmoette hij Picasso. ‘Il faut continuer,’ zei die tegen
hem. In Antwerpen keek hij met de schilder Verheyen naar het water van de
Schelde. Hij is geen echte Antwerpenaar, groeide op aan de rand van de stad.
Inkopen deed het gezin in Lier. Antwerpen was te luxe. Zijn jeugd verliep in
een sfeer van angst. Hij durfde niet uit te stijgen boven zijn milieu. Hij
verstopte een boek in de brievenbus en sloop ermee naar zijn zolderkamer. Men
wilde hem inlijven bij de katholieke arbeidersjeugd, maar hij koos als een
revolte tegen zijn thuismilieu voor de Dietse studentenbond, die een licht
fascistische inslag had.
Hij was filmcriticus bij Het Handelsblad en doceerde twaalf
jaar lang elke maandagochtend filmanalyse aan de INSAS, de filmschool in
Brussel. Hij genoot van de reflecties van zijn leerlingen en leerde veel van
hen. Het leidde ook tot eigen filmscenario’s, die anders waren dan de rest.
Regisseur André Delvaux zegt dat Michiels een poëtische stijl in een eenvoudige
taal hanteerde. Bij het zien van Het afscheid (1966) raakt Michiels nog
steeds emotioneel over de afscheidswoorden van Julien Schoenaerts: ‘Ik moet
gaan.’ Met Dieric Bouts (1975) horen we werkwoorden tegen een
achtergrond van klassieke schilderijen. Een vrouw tussen hond en wolf
(1979) gaat in op de oorlog, die uitbrak toen Michiels zeventien jaar oud was.
Hij was nog een moederskind en ging de confrontatie aan met de dood. De oorlog
liet diepe sporen na. In Het boek alfa deserteert een schildwacht, maar
tegelijk loopt hij in de pas. Passief verzet is altijd mogelijk, zegt Michiels.
Michiels is een verzamelaar. Dat speelt ook een rol in zijn
werk. Hij houdt van de tiktak van de klokketijd. Hij kijkt uit over zijn dorp.
De pannen op de daken zijn gemaakt van klei die droogde op de dijen van
vrouwen. Hij was in de ban van Sissi en nog meer van de oudere Romy Schneider.
Hij ontmoette haar in de jaren vijftig en zocht later haar naam op Hollywood
Boulevard. Christiane Faes die de laatste 36 jaar bij hem was, zegt dat Ivo
heel geliefd is bij vrouwen van jong tot oud. Iemand vroeg hem ooit of hij niet
liever in een harem zou wonen, maar dat vindt hij overdreven.
Hij werd in 1993 onderscheiden met een eredoctoraat van de
Katholieke Universiteit Brussel. Toen hij in 1977 de Staatsprijs voor Verhalend
Proza kreeg vroeg hij of dat geen vergissing was. Hij kreeg ook veel op zijn
donder, zegt hij. ‘Aan de prijs te zien is de uitgever niet gerust op een goede
verkoop,’ zei iemand bij het verschijnen van een nieuw boek. Cyrille Offermans
acht het niet onmogelijk dat de uitgever na zijn overlijden Journal Brut
inkort tot twee of drie delen die de tand des tijds doorstaan, want Michiels is
een vernieuwer van het zuiverste water.
Zelf zegt Michiels dat werk dat de gemoederen bezig houdt en
niet in een mausoleum terechtkomt, blijft leven.
Hij heeft al een plek uitgekozen op het dorpskerkhof voor
hem en Christiane. Met uitzicht op de Ventoux. De dood schrok hem nooit af. In
zijn boeken benaderde hij die op vrolijke manier. Het leven is een stroom, zijn
teksten zijn daarin opgenomen. Hij zit alleen met het probleem of hij zijn
schrijversnaam of zijn geboortenaam op de grafsteen moet zetten en ook of dat
in het Nederlands of in het Frans moet. Met de oplossing daarvan vult hij zijn
dagen, lacht hij.
Over Het boek alfa (1963) noteerde ik eerder onder de titel Een
springlevende aanklacht tegen het kleine en grote geweld het volgende:
In het tweede deel van deze bundel wordt een soldaat, die in
de oorlog op wacht staat, geplaagd door zijn verleden. Heel associatief worden
zijn gedachten van zijn standplaats weggetrokken naar het katholieke
schoolplein en mensen uit het dorp zoals slager Schram. Alles in het leven is
eender, overal klinken bevelen:
‘… er was haast geen minuut op de dag die zonder bevelen was
en het begon al vroeg met hop uit je bed en hop bidden en hop een plasje doen
en het ging voort met hop bidden en hop eten en hop bidden en hop een kus aan
je vader die opstapt en hop een kus aan je moeder die thuisblijft en hop je tas
en hop recht naar school met aan de hand je tas en je broer en voort met…’
Zo gaat het nog enkele bladzijden door tot de verteller
opmerkt dat het nergens toe diende dat je ergens van wegliep, want zoveel
nieuwe bevelen en zoveel nieuwe klappen lagen al voor je klaar.
Het is vooral de ononderbroken vorm die opvalt, de
bezwerende toon, waarmee de schrijver moeiteloos overschakelt van vakanties bij
grootvader, die een timmerwerkplaats heeft, naar zijn erotische verhouding tot
zijn zus An of een groepsverkrachting. Geweld speelde vroeger al een
belangrijke rol in het leven van de soldaat, die als kind al een grote jongen
met een mes vreesde die later in het verhaal terugkomt.
Het boek bedwelmt door de vele opsommingen, zoals in het
eerder geciteerde fragment of de lange Maria-litanie. De herhalingen geven het
verhaal compactheid en intensiteit.
Het begint al prachtig met een beklemmend fragment over een
Sint Maartenviering, die ik in zijn geheel zou kunnen citeren. Daarin heeft een
achtjarige de leiding over een groepje jongere kinderen, maar hij raakt de weg
kwijt en laat hen met de moed der wanhoop in de schemering zingen.
Op de wat trage dialogen na staat dit evocerende,
associatieve prozawerk na bijna vijftig jaar nog steeds recht overeind. Met
zijn hallucinerende beschrijvingen was Ivo Michiels zijn tijd ver vooruit.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten