Net zoals Wim Brands in 2015 deed, praat Jeroen van Kan met
vier dichters tijdens de 34-ste editie van de Nacht van de poëzie, die geopend
werd door Ester Naomi Perquin,. Tussendoor lezen bekende en onbekende dichters
uit hun hoofd gedichten voor.
F. Starik leest Zweef,
een gedicht uit de bundel Staat (2015) dat ook niet de wereld zal veranderen, zoals
hij zelf zegt, al zit er een sprankje hoop in. De verbeelding keert zich echter
tegen hem naarmate hij ouder wordt. Toch kan hij als dichter vormgeven aan
bestaan. Hij vindt het een feest om dichter te zijn en werelden tevoorschijn te
toveren. Wat dat betreft is hij volgens Van Kan niet zo ver verwijderd van de
jongen die kon vliegen. Starik zegt dat een achtjarige leeftijd beter bij de
jongen past dan een veertienjarige. Hij refereert aan de zondagse sfeer bij hen
thuis als zijn vader naar klassieke muziek luisterde en daarbij de dirigent
speelde terwijl zijn oudste broer net deed alsof hij een trompettist was. Zijn
moeder zei dat hijzelf aan de tafel kon schrijven en tekenen, hetgeen voor F.
de ingang vormde om een artistiek beroep te wensen. Van Kan geeft hem het
boekje van De nacht waarin hij een gedicht voor en over Wim Brands heeft geschreven,
getiteld Verbeeld je niks, dat over
Diesel, de bescheiden hond van Brands gaat. Zelf heeft hij meer met katten, al
zijn ze slecht opvoedbaar, hetgeen Van Kan tot de term kattenzelfbestuur
brengt, waarmee het gesprek geanimeerd wordt besloten.
Marieke Rijneveld leest het gedicht Hol genoeg om een echo te verbergen, waarop Van Kan zegt dat er
veel verlies in haar werk voorkomt. Hij vraagt haar met welk gevoel ze dat
deelt. Rijneveld vertelt dat het lang duurde voor ze dat kon uiten. Ze vond het
spannend, vooral voor haar ouders, die het mooi vonden wat ze gemaakt had. Ze
werd gereformeerd opgevoed, kende alleen de bijbel en was op negentienjarige
leeftijd onder de indruk van het gedicht Slaap
je niet dan lieg je van Anna Enquist dat aan de muur hing bij de
logopediste. In de brugklas droeg ze een buitenboordbeugel waardoor ze weinig
praatte, net zoals gebruikelijk was in haar ouderlijk milieu, in ieder geval
niet over emoties. Ze schreef eerst verhalen, geïnspireerd door Jan Wolkers, en
eenmaal op kamers kon ze haar ongemak
vanwege haar spraakgebrek nog meer vormgeven. Thuis had ze wel geleerd om te
observeren en te letten op kleur, geur en sfeer. Poëzie is een omweg om langs
de schaamte vorm te geven aan wat ze wil zeggen. De schaamte raakt ze niet
kwijt, zegt ze. Aan het eind voegt ze daaraan toe dat ze in taal zelfs schaamtevoller
kan zijn.
De Vlaamse dichter Charles Ducal, die qua dictie aan Gerrit
Komrij doet denken, leest Ballade van de
Zee dat geïnspireerd is op de Ballade
van de twee koningskinderen. De verdrinking van de zoon staat symbool voor
de liefde. Het verwijst ook naar de talloze vluchtelingen die in de
Middellandse Zee zijn omgekomen en de onverschillige houding van Europeanen
daaromtrent. Van Kan merkt op dat hij zich, anders dan poëten die hun persoon
centraal stellen, aansluit bij de tijd. Ducal zegt dat hij als mens van deze
tijd moeilijk anders kan, hoewel hij ook persoonlijke gedichten heeft
geschreven over zijn ouders, zijn dorp, het geloof en de liefde. Het een sluit
het ander niet uit. In het hart van een gedicht zit, als het goed is, altijd
een emotie, anders wordt het maakwerk. De helft van zijn gedichten zijn nog
onaf en legt hij opzij om daar later, als dat kan, verbeteringen in aan te
brengen. Dichten is schaven. Wat Van Kan een schaduwoeuvre noemt is voor Ducal
een schatkamer waarin hij kan snuffelen. Hij houdt van een dwingende vorm. Dat
Van Kan het woord ‘gebeiteld’ gebruikt, vindt hij dan ook mooi gezegd.
Astrid Roemer leest Vanwege
het meisje April. Van Kan leest daar een aanklacht in, maar Roemer kan zich
daarin niet vinden. Het is een signaal van een naargeestig gebeuren, zegt ze,
dat plaatsvond in 2013, toen een zesjarig meisje dat na schooltijd nog even
buiten ging spelen werd meegenomen door een man met een busje, een huisvader
nota bene, die haar meenam naar een cottage waar hij haar misbruikte en
vermoordde. Ze zag het op televisie en het duurde anderhalf jaar voor ze het in
een gedicht kon uitdrukken. Ze schreef het opdat wij dit niet zouden vergeten.
Ze merkt nog op dat de dader na de moord heel erg moest huilen. Ze vond het
belangrijk te vermelden omdat de man deel was van de gebeurtenis, maar ze weet
niet of ze daarmee recht wil doen aan de man.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten