Onvoltooid is het leven en anders niet
Na zijn afgebroken schilderopleiding krijgt hij een baantje
als leerling kleermaker in de tijd dat er nog maatwerk werd geleverd en geen
confectie pakken bestonden. Prachtig schrijft hij over het tornwerk dat hem
wordt toevertrouwd door zijn baas, die eerder een kamer bij zijn moeder huurde.
Omdat hij zijn vader nooit gekend heeft, denkt de hoofdpersoon wel eens dat hij
de zoon van zijn baas is, maar datzelfde denkt hij van Romeo, een andere knecht
die veel vloekt.
Op de voorgrond staat zijn complexe relatie met Maria, de
dochter van een rechter, die hij kent van zijn jeugd in zijn geboorteplaats,
maar die nooit verder dan een korte romance is gekomen vanwege de beweegredenen
van de hoofdpersoon: angst voor het leven, voor intimiteit, schroom, gebrek aan
overtuiging, wie zal het zeggen, want de hoofdpersoon is zelf op zoek naar een
antwoord. Terwijl Maria het vuur levend houdt en hem regelmatig inlicht over
haar leven en haar werk als arts, kan hij niet tot een reactie komen.
Het verhaal begint met een versleten adresboek dat hij al
lang bij zich draagt en waarin hij mensen verzamelde zoals een ander doet met
postzegels, maar inmiddels vraagt hij zich af wie hij eruit zal schrappen.
Tijdens slapeloze nachten, die hem nog wel eens overkomen, probeert hij zich de
personen te herinneren die in zijn adresboek staan, maar vaak ziet hij daarbij
geen gezichten meer.
De ene gebeurtenis gaat moeiteloos over in de andere, zoals
ook in ons hoofd gebeurt waarin associaties hun werk doen. Ook de brieven van
Maria die regelmatig bij hem aankomen, vinden in dit weefsel een plaats. Het is
daarbij intrigerend dat de inhoud van de brieven soms voor het idee van de
hoofdpersoon niet lijken te kloppen, want soms heeft ze eerst een jongen en een
andere keer eerst een dochter, maar ook die gebrekkige herinnering hoort bij
het leven zelf.
Heel mooi vond ik de ontmoeting met een getraumatiseerde bouwkundige
die tijdelijk in het huis van zijn moeder woont en die geïnteresseerd is in de
schilderijen die de hoofdpersoon maakte en meer van zijn werk wil zien. Als ze
op een avond een van zijn schilderijen bespreken, leidt dat, onder invloed van
veel drank, tot een ontboezeming van de bouwkundige die ook een en ander van de
kunst en de liefde weet en het laatste boven het eerste stelt.
De filosofische aard van De
laatste hand doet zich meteen in het verhaal gelden als de hoofdpersoon
zegt dat de mens moeite heeft zich in zichzelf te herkennen. Het idee over
zichzelf is onkenbaar. Wij hebben daar slechts voorstellingen over.
‘ Men zegt wel eens: jezelf
zijn. Dat zegt men in de gedurfde overtuiging van de bestendigheid van het
eigen ik. Daar heeft iedereen het over. Maar jezelf zijn betekent op zich
helemaal niets. Om jezelf te zijn, moet je iemand zijn, dat wil zeggen weten
wie je bent. Maar hoe kunnen we dat vaststellen, verloren als we zijn te midden
van voortdurend veranderende voorstellingen van onszelf? Het verlangen jezelf
te leren kennen is slechts vergeefs dwalen tussen deze voorstellingen.
Misschien zelfs wel iets als heimwee naar jezelf, wanhoop om jezelf, maar ook
een permanente vlucht voor jezelf in onze voorstellingen over onszelf.’
De invloed van de mens op zijn
eigen leven is dan ook maar gering. Mysliwski zegt dat de mens een pion in een levenswiel
en een lot heeft zoals in het pokerspel, dat de hoofdpersoon graag met de
schoenlapper speelt. Het is beter de eigen wisselvalligheid te kennen dan
illusies na te jagen, zoals bijvoorbeeld gebeurt tijdens het reizen dat epidemische
vormen heeft aangenomen, waarbij men dan ook nog allerlei foto’s maakt om de
echtheid van zichzelf te tonen. De onvoltooidheid van alles maakt dat men de
waarheid van fictie boven de werkelijkheid laat prevaleren. Vanuit deze visie schept
Mysliwski grote kunst.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten