Onderzoeker dankt bestaan aan Joodse Raad, maar anders dan
gedacht
Het aangrijpende verhaal van rabbijn Soetendorp in Trouw (25
februari 2015, de dag van de 75ste herdenking van de
Februaristaking) over zijn vader Jacob, die hoofd van een Amsterdamse mulo was
en vanwege zijn pastorale kwaliteiten door de Joodse Raad werd gevraagd om
familie van vermoorde joden in te lichten over hun overlijden waarbij men al
huilde als hij de straat binnenkwam, maakte me nieuwsgierig naar het
functioneren van de Joodse Raad. Deze werd op 13 februari 1941 vlak voor de
Februaristaking naar Praags voorbeeld opgericht en geleid door zakenman Abraham
Asscher en hoogleraar David Cohen. Met een uitgebreide staf van medewerkers
vonden ze een onderkomen aan de Keizersgracht. Het was de bedoeling om joden te
vrijwaren voor deportatie, maar daarin slaagde men steeds minder.
Hans Knoop, die in 1977 oorlogsmisdadiger Menten opspoorde, schreef
eerder het boek De Joodsche Raad van
Amsterdam. Op 72 jarige leeftijd verdiept hij zich nog eens in de vraag of
de Raad medeverantwoordelijk was voor de deportaties van joden in 1943. Ruud
van Gessel maakte over deze zaak de documentaire De langste nacht voor de Joodse Raad met de veelzeggende ondertitel
Het einde van een illusie.
Knoop bezoekt historicus Bob Moore in Chilton dat in de
buurt van Oxford ligt. Moore weet veel over de Joodse Raad, maar is heel
voorzichtig met zijn uitspraken. Hij vertelt dat Asscher en Cohen eerder goed
werk deden voor joodse vluchtelingen, dat Cohen nogal arrogant kon zijn en dat
men niet goed begreep met wie men te maken kreeg. Asscher onderhandelde met
leiders van de nazi’s die met elkaar rivaliseerden. Moore vindt het nogal
hypothetisch om te stellen dat Cohen wist dat de Raad een misrekening was maar
hij had beter kunnen luisteren naar wat afgezant Edelstein uit Praag daarover
te melden had. De Amsterdamse Raad was
erg effectief omdat men de joodse gemeenschap meekreeg.
Knoop loopt rond in het Jodenkwartier, staat voor de
Dokwerker en de Hollandsche Schouwburg die eerst veranderde in Joodsche
Schouwburg en later de plek werd waar vandaan joden naar Westerbork en verder
werden weggevoerd. Op 21 mei 1943 kreeg de Raad het bevel om een lijst van
zevenduizend joden in te leveren, die gedeporteerd zouden worden. Asscher deed
daar niet aan mee, maar Cohen worstelde zich met zijn medewerkers door de
langste nacht van hun bestaan om erger te voorkomen. Omdat er slechts 1600
personen opdaagden, hielden de nazi’s een razzia, die door de rest van
Nederland zwijgend werd toegeslagen. Uiteindelijk werden ook Cohen en Asscher
naar Westerbork gestuurd. Na de oorlog ontkwam Cohen netaan aan strafvervolging,
Asscher verkoos de algemene begraafplaats Zorgvlied boven de joodse
begraafplaats.
Rob Oudkerk, kleinzoon van Cohen, typeert hem als schuchter,
verstrooid en vol schuldgevoelens en is ook nogal omzichtig over de kwestie.
Hij vertelt dat zijn moeder vertwijfeld was over het feit dat ze zeshonderd
joodse kinderen had gered maar een zelfde aantal niet. Ze had een grote
ambivalentie tegenover haar vader die haar tegen haar wil uit de trein liet
halen waarmee ze naar Westerbork vervoerd zou worden, maar anderzijds
verdedigde ze haar vader altijd voor de buitenwereld. Knoop verwijt Cohen een
klassengedrag wat betreft de lijst van zevenduizend. Oudkerk zegt dat dit
terecht is als dat inderdaad zo geweest is, maar hij heeft dat zelf niet kunnen
vaststellen.
Omdat Knoop graag wil dat de jeugd over deze deerniswekkende
zaak moet horen, polst hij Leon de Winter voor een film of een
toneelvoorstelling, maar De Winter ziet daar weinig in. Hij wenst zich niet
meer in die nachtmerrie te verdiepen, noch zijn vingers eraan te branden. Voor Knoop
zelf ligt dat anders. Hij dankt zijn bestaan aan de Joodse Raad en wel door de intuïtie van zijn
vader die weinig vertrouwen had in de Raad en besloot onder te duiken.
Hier
mijn bespreking van de documentaire De
stakende stad over de Februaristaking.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten