Glorie en ondergang van de Nederlandse steenkolenindustrie
Marcia Luyten, bekend van haar kritische vragen in het
programma Buitenhof, werd geboren aan de rand van de mijnstreek ten tijde van
de mijnsluitingen. De ontreddering en de verslagenheid waren merkbaar in
Heerlen waar ze als tiener uit ging. Haar vader gaf haar het boek van
Christiane F. om te voorkomen dat ze op het verkeerde pad zou raken. Pas toen
ze in Afrika was waar ze artikelen voor NRC schreef over de uitgebreide
mijnindustrie, legde ze een verband met haar eigen jeugd, waarin de
onttakelende bedrijfstak zo goed als verzwegen werd.
Wim Brands vraagt welke banden het ambtenarengezin, waarin
ze opgroeide, met de mijnen had.
Luyten vertelt dat haar beide opa’ s als bijverdienste in de
mijnen werkten. Na de mijnsluitingen werd het verleden zo snel mogelijk
vergeten. De mijnwerkers zelf raakten getraumatiseerd omdat ze de hele dag
thuis zaten, hetgeen ook voor hun vrouwen die de gezinnen draaiende hielden
niet gemakkelijk was.
Brands begint over Jack Vinders die de spil van het boek is.
Luyten legt uit dat het om een vierdegeneratie mijnwerker
gaat die het verdomd onder de grond te gaan en een carrière als zanger begon.
Ze kwam bij hem nadat ze haar research voor dit boek in het wilde weg begonnen
was. Zo ging ze mee in een SRV wagen en met een postbode om van wijkbewoners te
horen over de verschillen tussen het leven nu en vroeger. Haar vader raadde
haar aan met Vinders te gaan praten. Hij leende zich goed als hoofdpersoon
omdat hij een dramatische familiegeschiedenis achter zich had met een moeder
die incestslachtoffer was hetgeen doorwerkte op hem. Daarnaast was hij een
fantastisch verteller die opgroeide in een mijnkolonie, waarin staat en kerk de
dienst uitmaakten om te zorgen dat er fitte arbeiders voortgebracht werden.
Zelf wist hij al op zevenjarige leeftijd dat zo’n leven niets voor hem was. Hij
viel op mannen en ontworstelde zich aan zijn milieu.
Brands begint over de sfeer in de mijnkolonies waarin de ploegendiensten
van de mijnwerkers het levensritme bepaalden.
Luyten vertelt dat het door die ploegendiensten vaak stil
was met op de achtergrond het geklop en geratel uit de mijnen. Kinderen wisten
dat ze rekening moesten houden met de slaaptijden van de vaders. De macht van
de moeders ging niet verder dan de voordeur. Na hun trouwen moesten ze, zoals
elders in het land, stoppen met werken en zich richten op hun reproductieve
taak. De pastoor maakte de dienst uit en verlangde een grote schare kinderen.
Brands zegt dat Luyten in haar boek clichés ontkracht,
bijvoorbeeld over de vermeende collaboratie met de Duitsers in de Tweede
Wereldoorlog.
Luyten zegt dat er, anders dan in Noord Nederland gedacht
wordt, bovengemiddeld veel verzet was en dat er veel onderduikers uit het
Westen werden opgevangen. Kinderen uit de Hollandse Schouwburg in Amsterdam
vonden pleeggezinnen in Limburg.
Brands vraagt of men niet blij was dat er zand over de mijnperiode
werd gestrooid.
Luyten begreep aanvankelijk het trauma ook zelf niet, maar
besefte dat de wederopbouw van Nederland door de mijnwerkers ter hand genomen was,
dat Heerlen in die tijd een rijke winkelstad was en dat men zich in de steek
gelaten voelde na de mijnsluitingen. Ze denkt dat Den Uyl weinig anders kon
doen voor de met verlies draaiende industrie. Zijn belofte in 1965 om vervangende
werkgelegenheid te scheppen werd door de daaropvolgende economische recessie teniet
gedaan. Tegenwoordig zijn er initiatieven om de oude fabrieken weer nieuw leven
in te blazen. De Internationale Bau Ausstelling komt uit Duitsland en krijgt
vaste voet in Limburg.
Hier de site van
Marcia Luyten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten