Tussen het precieze en het weglaten
Tjitske Jansen (1971) is theaterdocent, dichter en
schrijver. Voor altijd voor het laatst
is haar prozadebuut. Wim Brands spreekt over een roman met een dichterlijke
inslag. Hij kan even niet op de naam komen van haar eerste gedichtenbundel Het moest maar eens gaan sneeuwen (2003)
dat veel bekendheid kreeg en goed werd verkocht. Hij herinnert zich wel dat
Jansen veel optreedt voor jongeren op scholen en in bibliotheken.
Jansen vertelt op een warrige manier dat ze ooit meedeed aan
een internationale tekenshow, waarbij ze de Duitser Markus Vater koos om werk
van haar te illustreren, omdat ze in de ban was van diens schilderijen. De inhoud
van haar bijdrage ging over zaken die zij niet begreep. Ze noemt een voorbeeld dat niet in de nieuwe
bundel staat, namelijk over de afloop van het sprookje Klein Duimpje. Ze
begreep daarin niet dat de hoofdpersoon en diens broertjes en zusjes pas naar huis terug konden keren als ze iets hadden gevonden om geld mee te verdienen. Ze
leest een ander voorbeeld voor uit de bundel, een hilarisch
verhaal over een meisje dat een brief op de bus moet doen en denkt dat die in
een koker terechtkomt en als een soort buizenpost vervoerd wordt, misschien wel
naar het huis van een postbode.
Daarna begint ze erover dat scholieren inderdaad haar
doelgroep zijn. Jongeren hebben het moeilijk in onze voortrazende maatschappij en
gedragen zich als halve zombies. Leraren hebben nauwelijks aandacht voor hen. Als
ze optreedt zitten die vaak achter hun laptops te werken. Ze is wel in staat om de
jongeren te begeesteren, zegt ze. Ze wekt hun nieuwsgierigheid op. In Brussel
vroeg een zestienjarige jongen wat zij doet als ze zich verdrietig voelt. Leest
ze dan gedichten, net zoals zijn moeder doet? Jansen las voor hem het gedicht Als iemand mij nou maar voor over een
kastanje die van de boom gevallen was en opgeraapt had willen worden.
Als iemand
mij nou maar
had opgeraapt
en in zijn zak gestopt
en daar gelaten had,
dat af en toe een hand mij vond,
voelde hoe zacht ik was
en dan weer losliet.
Of op de vensterbank gelegd,
op 't nachtkastje,
in een rommeldoos.
De keukenla!
Ik heb nog nooit een reis gemaakt,
ik moest zo nodig wortel schieten.
Als iemand mij nou maar had opgeraapt,
er was niets aan de hand geweest,
ik was kastanjebruin geweest,
ik had geglansd, geglansd,
wat later was ik wat gaan rimpelen,
en dan, nou ja, maar nu,
nu moet ik onvrijwillig transformeren
en niet zo'n beetje ook.
En steeds als ik zo ongeveer
gewend ben aan mijn nieuwe vorm,
steeds als ik zo min of meer
geaccepteerd heb
dat ik ben zoals ik ben,
dan ben ik alweer anders.
En als het nu zo was dat ik gekozen had
om zo te zijn, dat ik het wilde:
steeds een ring erbij,
zoveel soortgenoten aan mijn takken
in hun veilig stekelhuis,
zo anders dan ikzelf,
maar wat weet ik het nog goed.
Ik heb het opgegeven
te zijn zoals ik ben.
Ik groei maar mee
met wie ik worden zal.
Af en toe hoor ik
Dat iemand zegt
Hoe mooi ik ben.
In mijn schaduw
gebeuren dingen
die de moeite waard zijn.
had opgeraapt
en in zijn zak gestopt
en daar gelaten had,
dat af en toe een hand mij vond,
voelde hoe zacht ik was
en dan weer losliet.
Of op de vensterbank gelegd,
op 't nachtkastje,
in een rommeldoos.
De keukenla!
Ik heb nog nooit een reis gemaakt,
ik moest zo nodig wortel schieten.
Als iemand mij nou maar had opgeraapt,
er was niets aan de hand geweest,
ik was kastanjebruin geweest,
ik had geglansd, geglansd,
wat later was ik wat gaan rimpelen,
en dan, nou ja, maar nu,
nu moet ik onvrijwillig transformeren
en niet zo'n beetje ook.
En steeds als ik zo ongeveer
gewend ben aan mijn nieuwe vorm,
steeds als ik zo min of meer
geaccepteerd heb
dat ik ben zoals ik ben,
dan ben ik alweer anders.
En als het nu zo was dat ik gekozen had
om zo te zijn, dat ik het wilde:
steeds een ring erbij,
zoveel soortgenoten aan mijn takken
in hun veilig stekelhuis,
zo anders dan ikzelf,
maar wat weet ik het nog goed.
Ik heb het opgegeven
te zijn zoals ik ben.
Ik groei maar mee
met wie ik worden zal.
Af en toe hoor ik
Dat iemand zegt
Hoe mooi ik ben.
In mijn schaduw
gebeuren dingen
die de moeite waard zijn.
Zelf, zei ze tegen de Brusselse jongen, ervaarde ze troost door het lezen
in haar tweede gedichtenbundel Koerikoeloem
(2007), dat ze schreef over haar eigen geschiedenis om zichzelf te troosten.
Brands
noemt de stukjes in Voor altijd voor het
laatst scherven die samen een persoonlijk geheel vormen, al begint het met los
zand.
Jansen zegt dat van les had van Joke van Leeuwen, die haar aanraadde werk naar een uitgeverij op te sturen. Ze kreeg als reactie dat het los zand was, waarop ze zelf weer reageerde met de vraag wat daar mis mee mis. De uitgeverij gaf haar gelijk maar haar werk paste toch niet in hun fonds.
Jansen zegt dat van les had van Joke van Leeuwen, die haar aanraadde werk naar een uitgeverij op te sturen. Ze kreeg als reactie dat het los zand was, waarop ze zelf weer reageerde met de vraag wat daar mis mee mis. De uitgeverij gaf haar gelijk maar haar werk paste toch niet in hun fonds.
Brands
zegt dat ze in de roman heel persoonlijk over haar leven schrijft, dat in een onrustig gezin
in Barneveld begon.
Jansen werd op haar twaalfde uit huis geplaatst in een gezin van een schoolmeester. Ze weet niet goed hoe lang ze daar woonde, want ze ging ook af en toe terug naar haar moeder. Ze vertelt dat ze zich daarvoor schaamt, net als voor haar Pacman verslaving, die haar manier is om te verdwijnen. Ze kreeg daarop van een jongen de vraag waarom ze dan over schrijft. Om het toch te verwerken, zegt Jansen.
Jansen werd op haar twaalfde uit huis geplaatst in een gezin van een schoolmeester. Ze weet niet goed hoe lang ze daar woonde, want ze ging ook af en toe terug naar haar moeder. Ze vertelt dat ze zich daarvoor schaamt, net als voor haar Pacman verslaving, die haar manier is om te verdwijnen. Ze kreeg daarop van een jongen de vraag waarom ze dan over schrijft. Om het toch te verwerken, zegt Jansen.
Brands begint erover dat ze Voor altijd voor het laatst desondanks een mooie opdracht aan haar moeder meegaf: Je zult maar de moeder van Tjitske Jansen zijn. Ze legt uit dat haar ouders uit elkaar gingen toen ze negen jaar oud was en dat haar moeder het zwaar had in de bijstand met drie kinderen. Van een overbuurman kreeg ze de kranten van de hele week die ze op een avond allemaal doorwerkte.
Brands
noemt dit soort details de kracht van haar verhalen. Jansen zegt dat tekenen
haar leerde om weg te laten. Na de kunstacademie was ze daar model. Studenten
moesten met enkele lijnen haar lichaam suggereren dat onder een deken lag.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten