Vertaler Martin de Haan, in 2013 de winnaar van de Letterenfonds Vertaalprijs wordt in de bibliotheek van datzelfde
Nederlandse Letterenfonds niet ondervraagd over zijn nieuwe vertaling van Onderwerping, de nieuwe roman van Michel
Houellebecq, maar over 14 van Jean
Echenoz (1947). Deze novelle met een lichte toon handelt over twee Franse broers
die tijdens de Eerste Wereldoorlog onder de wapenen geroepen worden.
Interviewer Kenneth van Zijl vond het werk verslavend om te
lezen, maar memoreert dat de auteur erg bescheiden is.
De Haan bevestigt dit. Echenoz leeft teruggetrokken. Hij won
in 1999 de Prix Goncourt en is een gevestigd schrijver, Ik ben weg (niet meer leverbaar, rs) werd een kassucces, maar zelfs
tijdens een bezoek op zijn huisadres was Echenoz nog zenuwachtig. Volgens De
Haan past de bescheidenheid bij Echenoz. Met Houellebecq deelt hij zijn visie
op de mens als aangekleed deel van de ruimte. De leegte verbindt hen.
Van Zijl wil graag een plaatsbepaling van Echenoz in de
literatuur.
De Haan houdt niet zo erg van literatuuroverzichten, maar
zegt wel dat Echenoz in de jaren zeventig voor een frisse wind zorgde in de
Franse literatuur. Zijn verhaal verscheen bij Minuit waar ook Jean-Philippe Toussaint
werd uitgegeven. Vertellen is, anders dan bij Toussaint, het belangrijkste stijlelement
van Echenoz. Hij doet dit met afstand, vanaf de buitenkant. Ook in het boek
over de laatste fase van het leven van Ravel, dat dan ook de buitenkant van een
miniatuur heet. In 14 volgt men
iemand die in de oorlog zit, maar men weet niet wat hem bezighoudt. De inhoud
is simpel. Hoofdpersoon Anthime en zijn vrienden worden gemobiliseerd, sommigen
sterven, anderen raken gewond, alles wordt op een nogal laconieke toon verteld,
zoals ook blijkt uit een fragment uit de loopgraven, dat De Haan voorleest. Het
gaat daarin over allerlei insecten die de soldaten teisteren, vooral de luizen
zijn een gruwel, maar anders wel de dik gevreten ratten, die zich zelfs wagen
aan hun schoenen of aan hun oogbollen als ze dood zijn. Details worden op een
speelse manier beschreven. Ritmiek is belangrijk. Als vertaler was het moeilijk
dit laatste over te brengen, omdat het Nederlands meer bijzinnen gebruikt, terwijl
het Frans stukjes tekst gemakkelijker aan elkaar vast plakt, waardoor een
lichtvoetig geheel ontstaat.
Van Zijl vraagt of De Haan overleg heeft gevoerd met de
schrijver.
Dat is niet zo relevant, omdat Echenoz geen Nederlands kent,
maar ze hebben het wel gehad over de punt komma. Echenoz gebruikte die geen
enkele keer, terwijl De Haan die in zijn vertaling wel verschillende keren neerplantte
en er in de Duitse vertaling nog veel meer staan.
Echenoz maakte daar geen bezwaar tegen. De Haan probeerde in
het Nederlands af en toe wat woordjes in de zinnen te lassen om het geheel niet
te zwaar te maken.
Van Zijl spreekt over een inhoud die zwaar is.
De Haan over geestigheden en opsommingen, waardoor de
aandacht van de lezer gesplitst wordt.
Van Zijl zegt dat Echenoz niet psychologiseert, maar dat het
ook geen strip is zonder plaatjes.
Dat laatste vindt De Haan niet eens zo’n slechte vergelijking.
Echenoz laat alles aan de lezer over. Hij komt niet tussen de lezer en diens
emotie.
Van Zijl vraagt waarom Echenoz terugkeert naar de Eerste
Wereldoorlog, waar al zo veel over geschreven is.
De Haan zegt dat hij op een zolder een dagboek vond waar hij
zich op baseerde. Na al zijn pastiches op spionage was hij het verzinnen beu.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten