Alweer een oorlog die niet valt te winnen
Gunner palace is
de bijnaam van het voormalige paleis in Bagdad van Oeday Hoessein, de oudste
zoon van Saddam. Na de inval in Irak in 2003 en de verovering van Bagdad namen vierhonderd
Amerikaanse soldaten hun intrek in dit kapotgeschoten paleis, dat ook wel een
paradijs voor volwassenen genoemd, al valt het met de orgies wel mee. Hoogstens
wordt er gedanst in of aan de rand van het zwembad. Dit is tenminste wat de
camera’s van het stel Michael Tucker en Petra Epperlein ons laten zien. De
kwalificatie zal eerder slaan op het leven dat Oeday en de zijnen in het paleis
leidden.
Tucker en Epperlen filmen een eenheid van de Amerikanen
infanterie die in het paleis gelegerd is zijn. Het zijn jonge jongens die de eer
van de Amerikanen hoog moeten houden. Negentien jarigen die zich eerder druk
maken over een rat in hun kamer dan over de mortiergranaten die inslagen
veroorzaken. De inwoners zijn niet erg op hen gesteld. Bermbommen zijn een
dagelijks gevaar. We zien dat men een drukke straat afzet om een zwarte
vuilniszak te onderzoeken die aan de rand van de weg ligt. Loos alarm. Hilariteit
bij omstanders.
De eenheid gaat vaak de straat op om patrouilles te houden, meningsverschillen
tijdens vergaderingen te sussen, invallen te doen of verdachten naar de Abu
Graib gevangenis te brengen waar in deze eerste maanden na de invasie nog geen
melding wordt gemaakt van het intimideren en misbruiken van gevangenen. De Iraakse
tolken zijn niet bang maar voorzichtig. Ze zitten tussen twee vuren. Een van
hen zegt dat zijn landgenoten een bedwingbare behoefte hebben aan oorlog voeren,
die de vrede in de weg staat.
De jongens zijn al vier maanden in dienst en hebben nog acht
maanden te gaan. Bierloos, ook dat nog. De locaties in de wijk van Bagdad waar
de soldaten zich bevinden worden met tekst in beeld gebracht, net als de persoonlijke
vragen die in het hoofd van Tucker en Epperlein opkomen. Begrijpt men thuis in
de Verenigde Staten wat hier gebeurt? Hoe ga je om met het verlies van collega’s?
Tucker en Epperlein schieten hun beelden bijna in het wilde
weg. Rapnummers worden afgewisseld met invallen in huizen en de ontspanning in
het zwembad daarna. Zij geven daarmee de chaos en de angst aan die er heerst en
de opluchting die er meestal op volgt. Elke minuut kan de laatste geweest zijn.
Luitenant Colgan sneuvelt als Tucker en Epperlein eind 2003 terug zijn in
Duitsland. Wellicht was het voor hen een reden om terug te gaan.
Tussen de bedrijven door horen we geruststellende berichten,
uitgezonden door een Amerikaanse radiozender in Washington. Het leger heeft de
toestand onder controle, Donald Rumsfeld maakt geld vrij, de soldaten hoeven
hun studieschuld later af te lossen. De Iraakse burgerbescherming wordt
getraind om straks de taken van de Amerikanen over te nemen, maar de soldaten
zelf hebben hun twijfels erover of hen dat gaat lukken.
Een van de hoofdpersonen is soldaat Stuart Wilf uit Colorado,
die jongste van zijn eenheid. Hij heeft een cynische visie op hun missie. Soms
weet hij niet of het echt is wat hij meemaakt. Hun veiligheid is niet
gewaarborgd. Vooral niet als hij zelf met een andere soldaat op de snelweg met autopech
komt te staan. De Humvee voor hen is gewoon doorgereden. Hij speelt elektrische
gitaar en brengt het volkslied jankend ten gehore.
De sfeer blijft gespannen. Er zijn signalen dat Saddam in de
stad is. Het geweld neemt toe. Na een aanslag op een sjiitisch heiligdom lijkt
een burgeroorlog niet ver weg. Turner en Epperlein vliegen met een groep
gewonden terug naar Duitsland. Het nummer Home
of the range past mooi bij de afgang. Tien jaar later is de toestand niet
veel beter. Irak doet denken aan Vietnam. Oorlog lijkt de meest slechte weg naar
vrede te zijn.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten