Zoon met vitricofobie slaat zich door groepsvakantie in
Zwarte Woud
Het beschrijven van vakantiereisjes wordt al gauw oubollig
maar als Dimitri Verhulst zijn fantasie erop los laat, is zo’n reisje een kostelijke
ervaring. Zijn taal is rondborstig en weergaloos, sappig en beeldrijk, zijn
personages zijn levende mensen die men, al zijn het de slechtste niet, toch
nooit hoopt tegen te komen.
Hoofdpersoon in De
laatste liefde van mijn moeder is Martine Wirhofs, die het niet erg met
haar partners getroffen heeft. Ze bleef eerst tien jaar hangen aan een
alcoholicus, daarna schoof fabrieksarbeider Wannes aan bij haar en haar zoon
Jimmy. Om de verhouding te bezegelen wil Wannes een vakantie boeken.
Uiteindelijk wordt het een weekje met andere Belgen in een touringcar naar het
Zwarte Woud. Het is vooral de smeuige manier van vertellen die de lezer pakt en
niet loslaat.
Neem nou Martine, die als ze - bepakt en bezakt en terwijl de
goudvis in de badkuip zwemt – lopend op weg gaan naar de vertrekplaats van de bus
opeens bedenkt dat ze de balkondeur is vergeten te vergrendelen. Wannes zegt
dat het niet uitmaakt, maar Martine moet gewoon terug anders heeft ze een weeklang
geen rust. Inmiddels denkt Jimmy dat de omissie van zijn moeder uitgekozen is
om zijn stiefvader de gelegenheid te geven een hartig woordje met hem te
wisselen. Als Martine terug is bij haar stroef kijkende man en zoon zegt ze dat
de balkondeur inderdaad op slot was maar dat ze nog wel zag dat de badkuip vol
water stond.
De relatie tussen Jimmy en Wannes verslechtert, temeer omdat
Wannes wil dat Jimmy hem aanspreekt met vader om een ongedeeld verleden te
scheppen zoals Verhulst dat zo mooi kan zeggen. De vitricofobie, angst voor de
stiefvader, neemt alleen maar grotere vormen aan.
In welgekozen scènes, met daarbij passende zinnen en veel humor
verovert de alwetende verteller de lezer. Wannes moet het geduld van een
correspondentieschaker opbrengen om Martine voor een vakantie te winnen en als
dat gelukt is zit de groep in de bus, die geladen lijkt met vluchtelingen in
een burgeroorlog.
Verhulst, zo stel ik het me voor, zit aan zijn tafel (die
niet meer in het bietenveld zal staan, hoop ik voor hem) en bedenkt hoe hij de
scène die hij in zijn hoofd heeft in een vorm giet. Daarbij valt op dat hij
veel weet en dus uit veel kennis kan putten. Daarnaast schrijft hij ook met veel
schranderheid, zoals bijvoorbeeld op het eind van het boek over een dienstmeisje
dat van de inmiddels stokoude Jimmy een fles wijn uit de kelder moet halen. Omdat
zij een kleptomane is, vreest Jimmy dat er geen goede fles meer ligt, maar hij hoopt
dat ze de jaartallen op de flessen zal aanzien voor vervaldata en daarom de
oudste flessen zal hebben laten liggen.
Dat laatste deel is een stijlbreuk met het voorafgaande.
Helaas mist De laatste liefde van mijn
moeder daardoor evenwichtigheid. Vlak daarvoor hangt Jimmy aan een rotspunt
van de Höchenschwand, hetgeen Verhulst brengt tot de langste zin van het boek:
‘Als het waar is dat ieder bestaan z’n eigen persoonlijke
zwaartepunt had, een existentieel meridiaanvlak waarop alle latere handelingen
zich oriënteerden, een femtoseconde waarin alle persoonlijke drijfveren en
levensdoelen werden gevormd, waarin een karakter zijn definitieve fineerlaag
kreeg, een soortement van kwintessens, een punt dat het schietlood van elke
zielendokter naar zich toe zoog, dan bevond Jimmy zich nu op dat punt.’
Jimmy dondert niet naar beneden, al was dat misschien nog
wel een aangrijpender eind geweest, want wat we nu lezen voegt aan het reisverhaal
helaas weinig toe.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten