De inmiddels tachtigjarige schrijver Cees Nooteboom bundelde
zijn bijdragen aan de poëzierubriek van het tijdschrift Avenue, waarvan hij
van 1967 tot 1983 de literaire redacteur was. In het nieuw verschenen uitgave Avenue
zijn binnen- en buitenlandse dichters te vinden die een beeldbepalend waren
voor de twintigste eeuw. Hij vertaalde drieëndertig dichters zelf, August
Willemsen en een ander vertaalden de rest.
Wim Brands noemt het boekwerk een klein museum en reciteert de
eerste twee regels van Nootebooms gedicht Trinidad
uit de bundel Aas (1982).
Dit ben ik vaak geweest:
een man op een landweg,
Nooteboom vertelt over zijn jeugd in het Gooi. Hij ging op
zijn zeventiende het huis uit en werkte na een periode op een kantoor bij een
bank. Als bankbediende bracht hij geld naar freules in de buurt en snelde dan
per fiets naar een plekje in het bos om na te denken. Achteraf was dit een vorm
van schrijven. Een paar jaar later perste hij Philip en de anderen er zo uit. Nadat hij het eerste hoofdstuk
geschreven had, gaf hij het aan Max Dendermonde die het goed vond en naar
Querido bracht.
Brands noemt een man
op een landweg de geboorte van een poëtisch levensgevoel.
Nooteboom vertelt dat hij vaak van middelbare school
wisselde en dat hij op het gymnasium bij de Tachtigers verwijlde, die aan hem
bleven kleven. Hij kende de Vijftigers wel, bewonderde Remco Campert en liet
een gouache van Lucebert bij hem in
Bergen NH signeren, al kan hij het juiste jaartal niet meer
reproduceren.
Brands vraagt waarom hij zo slecht in data is.
Volgens Nooteboom heeft dat te maken met het chaotische
leven in zijn jeugd. Een documentalist van het Letterkundig Museum had
opgezocht dat zijn ouders vanaf zijn geboorte acht keer waren verhuisd, al het
niet vaker was.
Brands toont Lucebert die in Dode Dichters Almanak Vrede is eten met muziek voordraagt.
Nooteboom waardeert de muzikaliteit van het gedicht. Daarna komt
Pessoa ter sprake die zichzelf opdeelde in vier dichters met geheel
verschillende stijlen.
Brands vraagt hoe Nooteboom reageerde op de negatieve
kritiek op de glossy Avenue.
Nooteboom werd er met mate door getroffen. Dichters als Hugo
Claus - die te zien is met Nu nog in
de Dode Dichters Almanak dat onlangs vertaald werd als Even now - werkten echter mee. Nooteboom werd ook door de redactie
vrijgelaten in zijn keuze. Hij noemt een duistere dichter uit Parijs die
moeilijk begrepen werd, maar antwoordde dan dat een droom ook moeilijk te
begrijpen was en dat T.S.Eliot had gezegd dat hij soms zijn eigen gedicht niet
begreep. Volgens hem zijn er veel verschillende soorten poëzie, waaronder
parlando gedichten of gedichten met een vox humana zoals van Szymborska, van
wie we ook een gedicht horen.
Brands vraagt wanneer hij met reizen ophoudt.
Nooteboom zegt dat hij op een bepaald moment wel opgehouden
zal worden. Hij komt net van een festival in Krakau, waar Szymborska woonde. Ze
is te zien in een gedicht over Auschwitz waar ze in de buurt woonde. Daarin beklemtoont
ze de namen van de gevangenen. Ze geeft hiermee aan dat het om individuele
mensen gaat.
Brands zegt dat er onbekenden waren die gedichten inzonden.
Nooteboom vertelt van een secretaresse die boos was omdat
hij inzendingen vrij snel afkeurde. Hij zei tegen haar dat zij als huisvrouw
toch ook meteen zag of vis wel of niet goed was.
Nooteboom kreeg ooit een inzending van Adrie van der Heijden
en wist die het kwaliteit had. Van der Heijden wilde met zijn pseudoniem in de
Avenue. Nooteboom raadde hem dat af omdat men hem als een vertaalde Italiaan
zou zien. Van der Heijden bleef echter bij zijn standpunt, al veranderde hij dat
later in zijn carrière.
Brands citeert de tweede strofe van Trinidad, hieronder integraal
weergegeven en vraagt of Nooteboom wel eens levensmoe is.
Nooteboom zegt dat veel mensen op reis dat herkennen. Hij herkende
zich in het boekje van Bas Heijne over Couperus die ook veel reisde maar veel
minder gecontroleerd werd en door kruiers werd bijgestaan.
Brands vraagt of de denkende jongen uit het Gooi nog altijd
in hem zit.
Nooteboom beaamt dat, al is er veel kennis overheen gekomen.
Alberto Manguel schreef in verband met het jubileum van
Nooteboom het essay Verjaardagsbrief aan
Cees Nooteboom. Piet Piryns voerde een marathongesprek met de schrijver en
sloeg dit neer in Met lopen nooit meer
opgehouden. Die laatste titel slaat op de tweede regel van een gedicht van
Nooteboom dat begon met: God wat een kleine schoentjes. Nooteboom merkt op dat
de foto op de omslag afkomstig is van een droge woestijn in Chili.
Hier het hele gedicht Trinidad
uit de dbnl:
Dit ben ik vaak geweest:
een man op een landweg,
een man in een vliegtuig,
een man met een vrouw.
En dit ben ik vaak geweest:
een man die zich onder een steen
wou verbergen
om geen licht meer te zien.
Deze twee mannen,
ze dragen mijn koffers,
ze lezen mijn kranten,
ze verdienen mijn brood.
Samen trekken we
door het geluid en de lucht van de wereld
op zoek naar het onzichtbare standbeeld
waar ze alledrie opstaan
in de gedaante van één.
Hier de
website van Cees Nooteboom, waarop het boekje van Manguel Alles voor het eerst wordt genoemd. Met, zoals ik elders vond, als
ondertitel Geen verjaardagsbrief voor
Cees Nooteboom.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten