De genocide in Rwanda in 1994 en de strijd tussen Hutu’s en
Tutsi’s is in bijna twintig jaar behoorlijk aan de orde gekomen in de media en
in de literatuur. Denk aan Hotel Rwanda en Shooting dogs of aan
de romans van Gourevitch en Courtemanche. Historicus Jan Vansina schreef dat
men van goede huize moet komen om nog een roman over Rwanda te schrijven. Dat
is moeilijker dan een historische studie.
Koen Peeters werpt echter een bijzondere invalshoek op het
Centraal –Afrikaanse land, dat wederom betrokken is bij veel geweld, dit maal
weer in Congo. Hij baseerde zich op ongeveer tachtig interviews met betrokkenen, antropologen, Belgische zusters en (getraumatiseerde) Witte
Paters die daar woonden en werkten. Een bijzondere plaats neemt de zwarte
Alexis Kagame (1912-1988) in, geen familie van de huidige president van Rwanda,
maar filosoof, taalkundige en priester die de tradities van de Rwandezen op
schrift stelde. Hij was een hogepriester (abiru) die, samen met collega’s,
geheime informatie bezat over de opvolging van de vroegere koningen.
Duizend heuvels (Wie heeft dat marketinggetal voor
het eerst bedacht? vraagt Peeters zich af’) begint met een droomachtig relaas
van ene Louis die in België woont en drie Rwandese
mandjes ziet, die zijn vader van een missietentoonstelling heeft meegenomen en die in elkaar passen zoals Russische baboesjka’s. Een haas,
Bakame genaamd, vervlecht de dromen van Louis met de Rwandese realiteit. Louis
komt er zelfs toe om in Butare een museum in te richten met twee Rwandese assistenten, Tomas
en Janvier. Het idee, zo vertelt Peeters in zijn Dankwoord, is gebaseerd op het
levensverhaal van architect en antropoloog Lode van Pee, die in Butare een
museum bouwde. Peeters reisde met hem in 2011 in Rwanda. De mandjes vertelden hem iets over precaire kleine zaken.
Peeters verzamelde altijd al veel artikelen over oorlogen.
Hij werd getroffen door een foto van Kagame, die in Brussel naar maskers in een
etalage staat te kijken, terwijl Peeters begrepen heeft dat Rwandezen geen
traditie op dat gebied hebben. In plaats van een beeldcultuur hebben zij een
talige cultuur. Voor hen is de taal een masker. In spreekwoorden kunnen ze zich verschuilen zoals deze: 'Wat je nog niet hebt gezien, zul je vinden waar je nog nooit hebt gereisd.' Peeters verdiepte zich in de geschiedenis van Rwanda in het Afrika
museum in Tervuren en sprak met Rwandese chauffeurs in taxi’s. Daar ontmoet hij
ook Vincent, een stille zwarte jongen, die vaak meereed en met wie hij later
het land bezoekt.
Het is boeiende mengeling van tovenarij (umufuuho is
het spreken van de koeien, umaganda staat voor gemeenschappelijk werk,
dat men verplicht is te verrichten) en christendom, van taalkunde en
(stammen)geschiedenis. Het gaat over een traditie, die niet volgens Westerse
rationele maatstaven te begrijpen is en waarover ook verschillen van mening
bestaan, bijvoorbeeld over de herkomst van de Tutsi’s. Dan zijn er de
tientallen (als het er niet meer zijn) mooie raadselachtige spreekwoorden,die in Rwanda gebruikt worden om zichzelf te maskeren, zoals door Samuel als hij besluit om in Rwanda
te blijven, hoewel hij nog niet precies weet wat hij gaat doen: ‘Wie in een
woud komt dat hij niet kent, snijdt zich een stok die hij niet kent.’
Over de invloed van de kolonisators denkt men verschillend.
Zo zegt een oude Rwandese professor (de laatste hogepriester genoemd) dat de Belgen het onderscheid tussen Walen
en Vlamingen inbrachten en daarmee het verschil tussen Hutu en Tutsi, die
eigenlijk geen raciale maar een sociaal-economische achtergrond had. Ook
maakten de Belgen een einde aan het koningschap. De genocide neemt, hoe kan het
ook anders, een belangrijke plaats in in het boek. Hoe om te gaan met zoveel
moorden? Hoe verder te leven met elkaar? Dat vereist een grote innerlijke
kracht.
De landschapsbeschrijvingen van Peeters maken nieuwsgierig,
doen verlangen om die zelf te aanschouwen: het groen van de velden en het rood
van de wegen tegen een strak blauwe lucht. Van het uitzicht over het Kivumeer
met bijzondere vogels (in het vliegtuig wordt men welkom geheten in het land
van de birdwatchers) of deze: ‘We rijden naar het oosten, we klimmen. Onderweg
houden we ons stil om uit te kijken over een rijstvlakte. Wonderlijk groen een
kostbare, geborduurde lappendeken van smaragd. In de ongelijkmatige perceeltjes
werken overal kleine mensen. Als ik zwaai, zwaait iemand terug, dan doen meer
mensen dat. Boven de rijstvlakte stijgen kleine fragiele, warme geluiden
op.’
In zijn dankwoord van deze buitengewoon rijke
antropologische roman eindigt Peeters daar ook mee. ‘Tenslotte hoop ik dat de
lezer van dit boek het land Rwanda en de Rwandezen nu zelf wil ontdekken – nee,
dat klinkt al te koloniaal, laten we zeggen: ontmoeten.’ Graag zou ik op die
wens van Peeters in gaan, alleen nu even niet. Ik vond het afgelopen week al
dapper dat een NOS-journalist de binnenkomst van M23 in Goma filmde en
versloeg. Na het lezen van dit boek ben ik wat voorzichtig geworden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten