Deze avond, georganiseerd door Recensieweb zou worden geleid
door Simone van Saarloos, ware het niet dat zij met een knieblessure vanwege
het sporten uitgeschakeld was (Beterschap, Simone, als je dit leest). Daan
Stoffelsen nam daarom de honneurs waar om, nadat hij de zaal had gewaarschuwd
dat het vertrouwen deze avond wel eens ondermijnd kon worden, de sprekers aan
te kondigen.
Gerard Raat, inmiddels universitair hoofddocent Moderne
Nederlandse Letterkunde aan de UvA in ruste, legt een basis met een boeiend
betoog over de onbetrouwbare verteller in de negentiende- en de twintigste
eeuw. Hij begint met Bavatus Droogstoppel, makelaar in koffie, die Max
Havelaar opent en zijn bekrompen visie etaleert, onder andere over de
inferioriteit van de inlandse bevolking. Droogstoppel is een voorbeeld van een
onbetrouwbare verteller, een term die door Wayne Booth gemunt is in zijn
lijvige standaardwerk The Rhetoric of fiction (1961).
Niet in elke roman is de verhouding tussen betrouwbare en
onbetrouwbare verteller zo duidelijk als in Max Havelaar. Terwijl in de
negentiende eeuw een scherpe grens getrokken werd tussen een gezonde en een
gestoorde geest - in Dagboek van een krankzinnige (1835) van Gogol is
het onderscheid tussen de gestoorde die denkt dat hij koning is duidelijk - ,
kwamen in de twintigste eeuw kennistheoretische vragen op over de
werkelijkheid, zoals duidelijk verwoord wordt in het werk van Willem Frederik
Hermans. Het onderscheid tussen gezond of gestoord is niet zo gemakkelijk meer
vast te stellen. In Manuscript in een kliniek gevonden (1944, gebundeld
in Paranoia, 1953) lezen we een verward verslag van een man zonder dat
we te hulp worden geschoten door degene die het manuscript heeft geopenbaard.
In Nooit meer slapen (1966) gaat geoloog Alfred Issendorf in Scandinavië
op zoek naar bewijzen voor een wetenschappelijke hypothese van zijn professor,
maar wil vooral in het voetspoor treden van zijn overleden vader, iets wat hem
niet lukt. Hermans gebruikt vaak de derde persoon, waarbij de verteller dicht
op de huid van het personage zit. Dit zien we ook De donkere kamer van
Damokles (1958). De vervorming tussen verteller en personage is bij Henri
Osewoudt lastig vast te stellen. Er is, zoals kenmerkend is voor het werk van
Hermans, geen absolute waarheid, iedereen heeft zo zijn eigen visie op de
werkelijkheid, het is onmogelijk die te doorgronden.
Schrijver Daan Heerma van Voss gaat in op de onbetrouwbare
verteller in Herinneringen van een engelbewaarder (1971), Hij noemt deze
roman de enige zonde van Hermans.
Heerma van Voss haalt criticus James Woods aan die stelt dat
de (on)betrouwbaarheid minder te maken heeft met de feiten maar met de normen
van een schrijver. In die zin is, als het goed begrepen heb, de onkreukbare
engel in verhouding tot het overige werk onbetrouwbaar.
Stoffelsen vraagt hem naar zijn geheugenverlies dat een dag
duurde en dat het onderwerp is van zijn derde roman die in februari 2013
uitkomt. Heerma van Voss geeft een voorbeeld van het onbetrouwbare geheugen:
hij was als kind ziekelijk en werd, voor een sauna effect, onder de hete douche
gezet, altijd door zijn vader dacht hij, maar het bleek altijd zijn moeder
geweest te zijn die dat deed, zijn vader was er zelfs tegen.
Schrijver en criticus Marja Pruis zegt dat ze goedgelovig is
en zich vroeger gemakkelijk liet bedonderen. Het was voor haar een openbaring
dat er zoiets als onbetrouwbaarheid in de kunst bestond. Louis Ferron opende
haar ogen. Ze haalt James Wood aan die stelt dat de onbetrouwbare verteller op
een betrouwbare manier onbetrouwbaar is, zo’n beetje wat Frans Kellendonk
bedoelde met oprecht veinzen. De schrijver mag de lezer niet beschamen.
Hetzelfde geldt voor de criticus. Ze haalt Elsbeth Etty aan die in Het ABC
van de literaire kritiek (2011) de volgende eisen stelt aan de criticus:
‘onafhankelijkheid, onbevangenheid, onpartijdigheid en fair play.’ Pruis vraagt
zich af in hoeverre dat allemaal te realiseren is en komt terecht bij John
Updike die in Due considerations (2007) een zakelijke aanpak voorstaat,
waarbij de criticus niet nadrukkelijk aanwezig is, maar juist de
nieuwsgierigheid van de lezer wil opwekken. Stelregels daarbij zijn: proberen
te begrijpen wat de schrijver wil zeggen, citeren, onderbouwen, niet teveel
ingaan op het verhaal, bij een negatief oordeel ook iets aardigs zeggen (een
boeddhistische eigenschap, zegt Pruis) en tenslotte het bewaren van zuiverheid.
Niña Weijers, literatuurwetenschapper en medewerker bij Spui
25 won in 2010 de finale van Writenow! en leest een verhaal voor over een
gesprek tussen twee vrouwen die ze afluisterde op een damestoilet over de film Jagten
(2012) van Thomas Vinterberg die ze zojuist gezien hadden, waarin de
beschuldigde pedofiel Lucas niet de dader was.
Fysisch geograaf Gemma Venhuizen, die eind 2012 debuteert
met Alle bessen kun je eten, alleen sommige maar een keer leest een
verhaal voor over een meisje dat een streep ziet op de buik van de moeder en
denkt dat ze door de dokter is doorgesneden om haar eruit te halen.
Jan Gielkes, projectleider bij de Volledige Werken van W.F.
Hermans zegt dat nog nooit een literair wetenschappelijke tekst in een grotere
oplage is uitgebracht dan De donkere kamer van Damokles in het kader van
Nederland leest en reikt tenslotte het eerste exemplaar uit van Volledige
werken 4 (2012) aan Gerard Raat, waarin de volgens hem meer empathische roman
Herinneringen aan een engelbewaarder en Het Evangelie van O. Dapper Dapper zijn
opgenomen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten