Na de oorlog begon pas echt de oorlog
De Tweede Wereldoorlog gooide veel overhoop. De documentaire
Het jaar erna werd geproduceerd door Kemna en Zonen en bevat - ondanks de wat
vage titel - schrijnende
portretten van drie joodse Amsterdammers die vanwege verschillende redenen door
de oorlog uit het leven gestoten werden en bij terugkeer van een koude
kermis thuiskwamen. Dat men niet met open armen werd ontvangen, is zacht
uitgedrukt.
Jaap Soesan (90) zat ondergedoken in Limburg en werd, net
als veel andere, uit Duitsland terugkerende dwangarbeiders, bij terugkomst op
het Centraal Station bespoten met DDT en ondervraagd over zijn herkomst. Anders
dan de dwangarbeiders die naar huis gingen, moest hij een nieuw onderkomen
zoeken omdat de jodenbuurt platgegooid was. Met een taxi reed men door de stad.
De inwoners waren bedrukt of hadden honger. Soesan hoorde geluiden als: ‘Daar
heb je ze weer, ze benne weer terug, ze hadden jullie moeten vergassen,’ die hem
erg veel pijn deden. Op het eerste opvangadres sliep hij naast SS-ers. Daarna
ging hij naar een opvangcentrum in de huidige Hermitage. Getraumatiseerde kampoverlevenden
hamsterden daar voedsel in hun nachtkastjes. Sommigen wilden de joodse
eigendommen niet teruggeven. De Duitse overheid kocht de schuld aan de joden
voor een schijntje af. Voor de Wet Uitkering Vervolgingsslachtoffers diende men
een strenge keuring te ondergaan en te bewijzen dat men leed had ondergaan.
Anita Gans (71, zie jeugdfoto) ging, nadat haar ouders weggevoerd werden,
met een half jaar onder de naam Anneke Bezemer naar schatten van pleegouders in
Amsterdam Oost, die zelf geen kinderen konden krijgen en verguld waren met hun
aangenomen dochter. Ze bleef daar tweeëneenhalf jaar en werd daarna weer door
haar eigen ouders opgeëist. Ze kon niet wennen aan haar eigen ouders en haar
vijf jaar oudere broer, die vreemden voor haar waren en beleefde daardoor een
ongelukkige, eenzame jeugd in de Watergraafsmeer. Met haar weinig hartelijke
moeder kon ze niet over haar pleegouders praten. Contact werd niet op prijs
gesteld. De pleegouders knuffelden haar echter bij het uitgaan van de school op
vrijdagmiddag. Ze waren daar op de fiets naar toe gekomen. Ze vertelde dit
onlangs vanwege de documentaire aan haar broer. Ze bezoekt regelmatig het graf
van haar pleegouders. Op de grafsteen staan ze als vader en moeder gebeiteld.
Jules Schelvis (93) zat in Westerbork en Sobibor en maakte
de uitroeiing van een Pools getto mee, waarover hij nauwelijks kan praten.
Terug in Nederland kwam de trein langs Oudenbosch waar een fanfare het
volkslied speelde. Omdat hij de enige kampoverlevende in de trein was, vroeg
hij een voorrangsbehandeling, maar kreeg die niet. In Amsterdam ging hij met
een vrachtwagen naar een opvangpunt, maar hij stapte uit bij zijn oude
drukkerij in de buurt van de Oudezijds. De joodse directie was vervangen en de
huidige directeur deed erg uit de hoogte. De plaats van Schelvis was ingenomen
door een ander. Later kreeg hij via de vakbond alsnog zijn plaats terug, maar
hij stapte over naar De Arbeiderspers, omdat de leiding hem niet zinde. De
gemeente was ook niet gemakkelijk. Voorschotten voor voedsel moesten
terugbetaald als men werk kreeg. Zijn eigen woning was bezet. Hij moest
bewijzen dat hij daar gewoond had om een schamel bedrag voor nieuwe meubelen te
krijgen. Een verwijzing naar het bevolkingsregister baatte niet. Hij wist de
ambtenarij te overtuigen door schroefgaten van het opklapbed in zijn oude
woning te tonen.
Het is fascinerend om de verhalen, , af en toe onderbroken door beelden uit het Polygoonjournaal, van deze vitale overlevenden
te horen en belangrijk dat ze worden opgetekend voordat de laatste daarover straks
niets meer kan vertellen. Hier de promo op de site van omroep Max.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten