Schets leven van zakenman met locked-in syndroom blijft
onevenwichtig
Guus Bauer timmert alweer enige tijd aan de weg, niet alleen
als recensent maar ook al schrijver van romans. Zijn laatste boek Vogeljongen gaat over een zakenman die
na een overval in de buurt waar hij opgroeide, met een locked-in syndroom in
het ziekenhuis terecht komt. Hij is afgesloten van de buitenwereld maar heeft
nog wel de beschikking over zijn geheugen zintuigen, al is hij er niet helemaal zeker
van of die laatste hem van dienst zullen blijven. In de kamer waarin hij alleen ligt,
heeft hij alle tijd om zijn leven te overdenken.
Bauer wisselt de scènes in het ziekenhuis, waarin de man
liefdevol verpleegd wordt door een verpleegster die hij Lavendel noemt, af met
een chronologische schets van de jongen, die opgroeit in een nieuwbouwwijk in
Amsterdam West en wel in het katholieke gezin van een zorgzame postbode en een
getraumatiseerde moeder. Het is de tijd van de vroege jaren zestig, die meer
lijken op de jaren vijftig, toen alles nog een vaste plaats had en de kerk zijn
invloed uitoefende op de parochie waar de postbode en zijn gezin deel van
uitmaakte. De stilte in het gezin is geladen. De ik figuur is een nakomertje en
heeft een oudere zus die al op de kweekschool zit. Schuldgevoelens zitten de
jongen al vroeg in de weg. Hij is als een vogel, gevangen in een kooi. De dood van de vader is smartelijk en brengt de ik
figuur op een kostschool, omdat hij op het lyceum niet te handhaven is.
Het is jammer dat de gebeurtenissen op het bisschoppelijk
college, waar ik zelf een aantal jaren eerder mijn jeugd doorbracht, ontsporen.
Herkenbaar waren elementen zoals de kleine en de grote kant en de snackbar Vita Nova waar men de tekorten van de
slechte maaltijden kon aanzuiveren. In de surveillant Witlok herkende ik de sympathieke
Volendammer Tol. Nu hoeft de situatie niet realistisch te worden weergegeven, maar in dit geval is er sprake van een een stijlbreuk. De sfeer op dit internaat wordt bij Bauer absurdistisch of in
ieder geval licht vervreemdend, terwijl de tragiek van vriendje Dolf, een
jongen met rijke ouders die gelijk met hem aankomt en door de ik-figuur ook een
vogeljongen wordt genoemd, op zich groot genoeg is. Het is de tijd van de
geslachtsrijpheid waarin de lichaamsveranderingen om aandacht vragen en bij de
ik-figuur angst veroorzaken:
‘In bed wordt mijn
piemel ineens een stuk groter en hard. Ik durf er niet aan te komen. Een
vogeltje dat tegen mijn raam is aangevlogen en op het balkon doodging, was toen
ik het een paar uur later langs moeder smokkelde om het in de binnentuin te
begraven ook helemaal stijf.’
De ik figuur heeft een sterke behoefte een eigen
schuilplaats die verband houdt met de Tweede Wereldoorlog. Deze speelde een rol
in het leven van de vader en veroorzaakte ook het trauma van de moeder. De scènes
uit de jeugd zijn levendiger dan de stilstand die in het ziekenhuis heerst,
waar de ik-figuur na een week coma al twee maanden naar het plafond ligt te
kijken, al is er dreiging om de slangen uit zijn lichaam te trekken. Af en toe komt
zijn zus met haar man op bezoek of een schoolgenootje van vroeger. Wat betreft
de rijkdom van beelden valt er in de roman maar weinig te genieten. Alleen in
het begin lezen we iets over de gangreserve van een horloge die in verband
wordt gebracht met de toestand van de hersenen van de ik-figuur, maar verder
ben ik weinig interessante observaties tegengekomen.
Erger is het dat de roman onevenwichtig wordt doordat de
twee delen nogal los van elkaar staan. Dat komt ook omdat er geen vertelling ontstaat
in de korte hoofdstukken. Het is te veel aanstippen in plaats van vertellen, zoals in het geval van Dolf. Het blijven fragmenten in plaats van een verhaal
waarin de lezer kan wegzinken. En dat is toch de opgave die aan een schrijver
gesteld wordt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten