Scherpe blik op moeilijke jeugd van aandoenlijke Iers meisje
Er was een periode in mijn leven dat ik verzot was op
meisjesboeken. Misschien wilde ik na al die stoere jongensboeken zoals Arendsoog en De kameleon wel eens meer ingevoerd worden in de wereld van de
gevoelens. Ik verslond een tijdje allerlei meisjesboeken met veel aandacht voor
allerlei beginnende relaties. Ik kreeg onlangs weer datzelfde gevoel tijdens
het lezen van De Buitenmeisjes, het autobiografische
debuut van Edna O’Brien uit 1960.
Dit eerste deel van een trilogie gaat over de jeugd van Caithleen
Brady. Ze komt uit een Iers katholiek plattelandsgezin met een lieve maar verlegen
moeder en een driftige, drinkende vader. Haar relatie met Baba, de dochter van
de veearts, is ook niet echt goed te noemen, maar gelukkig is hun boerenknecht Hickey
wel heel aardig. Andere mannen uit het dorp hebben ook een oogje op haar, zoals
de plaatselijke kruidenier en een afstandelijke getrouwde heer die meneer
Gentleman genoemd wordt en die iets met haar krijgt nadat hij haar, wat later
in de tijd, een lift geeft naar de stad om inkopen te doen.
Aan het begin van het boek is de veertienjarige Caithleen nog
een lagere schoolmeisje, maar er is al een hunkering naar intimiteit voelbaar
als ze met Baba in het iepenbosje is. ‘Het iepenbosje was de plek waar de
koeien ’s zomers de koelte opzochten en waarheen de vliegen ze volgden. (…) Baba
en ik gingen er zitten om elkaar geheimen te vertellen, en één keer hebben we
er onze onderbroeken uitgetrokken en elkaar gekieteld. Het grootste geheim van
allemaal.’
Meteen al blijkt dat Baba te sterk voor haar is:
‘Baba zei altijd dat ze het ging vertellen, en elke keer dat
ze dat zei gaf ik haar een zijden zakdoek of een nieuw geruit lint of zoiets.’
Omdat de moeder het niet uithoudt bij haar man, gaat ze terug
naar haar geboortedorp. Caithleen is met het gezin van Baba naar een
toneelvoorstelling als ze hoort dat haar moeder verdronken is. Het is de
laatste dag van haar kindertijd, schrijft ze. Voordat ze naar een nonnenpensionaat
gaat, overbrugt ze de tijd bij de ouders van Baba, die zich erg onsportief
tegen Caithleen gedraagt. Bij de nonnen praten de meisjes niet met elkaar. Baba
is jaloers op de vriendschap van Caithleen met een ander meisje, dat half
Zweeds is. Hun relatie wordt beter als ze zich beiden laten wegsturen en de
hort op gaan in Dublin, Baba om daar een opleiding te doen en Caithleen
voorlopig als hulp bij een kruidenier. In de trein ernaartoe zoeken ze een
rookcoupé om een sigaret op te steken. ‘Dat was denk ik het moment dat we
begonnen aan de periode van ons leven dat we als wilde meiden van buiten in de
grote stad de boel op stelten zetten.’
Tot enigszins gespeelde ergernis van hun Duitstalige hospita
zetten de meiden de bloemetjes buiten. Baba verandert haar naam in Barbara en Caithleen
kan eindelijk ademhalen.
‘Ik wist nu dat dit de plek was waar ik wilde zijn. Altijd
zou ik blijven verlangen naar veel mensen en lichten en lawaai. Ik had de droeve
geluiden achter me gelaten, de eenzame regen die op het op het ijzeren dak van
het kippenhok kletterde; het geloei van een koe ’s nachts, als haar kalf werd
geboren onder een boom.’
De meisjes gaan in het weekend met twee rijke stinkerds mee,
maar weten aan hun seksuele bedoelingen te ontsnappen. Als ze in de nacht terugkomen
bij het pension, wacht meneer Gentleman op Caithleen. Hij stelt voor om in
Wenen met elkaar naar bed te gaan en als voorproefje ontkleden ze zich zelf
alvast voor elkaar in de zitkamer van de hospita.
De ingehouden erotiek tilt de roman boven een meisjesboek
uit. Het kent een Lolita-achtige sfeer maar dan vanuit een meisje gezien dat
vroeger al door haar moeder werd gewaarschuwd voor mannen. Alles was beter dan
trouwen, zei de moeder, die nare herinneringen had aan het huwelijk. Caithleen
vindt het over het algemeen vreselijk om een vrouw te zijn, behalve als ze zich
in de avond opmaakt voor een uitje met meneer Gentleman.
O’Brien beschrijft de ontwikkeling van de aandoenlijke Caithleen
met veel gevoel en aandacht voor personen en landschap. Het verhaal wikkelt
zich chronologisch af met hier en daar een flashback naar een eerdere
gebeurtenis, zoals een dansavondje als ze bij de kruidenier in Dublin werkt. Ze
heeft geen schort en de kruideniersvrouw vraagt haar er een te gaan kopen, maar
Caithleen heeft haar geld de vorige avond uitgegeven en moet dus wachten tot
haar eerste uitbetaling. De Buitenmeisjes
is wellicht wat traag voor deze nieuwe eeuw maar toch een aardig boek voor een
beginnende romanlezer.
Hoe het verder gaat met Caitleen is te lezen in het tweede
en derde deel van deze trilogie, die de titels dragen als Eenzaam meisje en Echtelijk
geluk en daarmee wellicht al iets verraden over de inhoud.
Zie hier de
site van Vpro-Boeken over Edna O’Brien (1930), die na dit debuut uit Ierland
verdreven werd.
De Buitenmeisjes is in 1960 geschreven. In de epiloog van het boek wordt op blz. 513 echter de naam van paus Johannes Paulus II genoemd, die in 1978 paus werd. Is de epiloog wellicht later aan het boek toegevoegd?
BeantwoordenVerwijderenIn 1978 is de trilogie inderdaad opnieuw uitgegeven met een nieuwe epiloog.
BeantwoordenVerwijderen