Het leven van de Philipsjoden in een modelkamp
Het leven in de concentratiekampen in de Tweede Wereldoorlog
was extreem en onvoorstelbaar wat betreft het lijden, de ontberingen, het
gebrek aan voedsel en de constante dreiging met geweld en vernietiging.
Daarover zijn genoeg getuigenissen. Met dat beeld voor ogen zorgt het openhartige dagboek
van de 21 jarige David Koker voor enige verwarring. Het valt niet mee een beeld te vormen
van het leven in kamp Vught. Ik had het gevoel dat ik achter de feiten aan
hobbelde. Ik probeerde tevergeefs mijn voorstelling en de beschrijving van
David Koker met elkaar in overeenstemming te brengen.
Er wordt ook weinig door de schrijver uitgelegd. Uit het Nawoord van zijn jongere broer Max in de
vermeerderde druk uit februari 1993 begrijp ik dat Vught een modelkamp moest
zijn, al lukte dat in de praktijk niet zo erg: SS-ers gingen over de schreef met
gewelddadige en seksuele handelingen en vrouwen werden na een wraakactie tegen
een NSB sympathisante massaal opgesloten, hetgeen in de geschiedenisboeken
bekend staat als het bunkerdrama.
Aan het einde van zijn informatieve Inleiding zegt Karel van het Reve, een schoolvriend van David Koker
uit Amsterdam, dat het dagboek ook niet bedoeld is als een verslag over kamp
Vught, maar wellicht had hij als bezorger de lezer wat meer kunnen inlichten
over de interne organisatie. Er lopen barakleiders, blokoudsten en kapo’s rond.
Bij een Duitse naam weet men niet meteen de functie van een persoon. Ook kende
ik niet de betekenis van de OD-afdeling. Was dat een ordedienst en zo ja, door
wie werd die dan bemand? Naast de gewone gevangenen die door David heftlingen
genoemd worden en die aan de overkant woonden, werden in het kamp Philipsjoden ondergebracht,
civiele gevangenen, die werkzaamheden voor Philips verrichtten en een
uitzonderingspositie innamen.
Het gezin Koker belandt in februari 1943 vanuit Amsterdam in
kamp Vught, dat toen net geopend was. In het begin liep men gemakkelijk heen en
weer tussen mannen- en vrouwenkamp. Moeder maakte een krachtiger indruk dan de
klagerige vader. David gaf als aankomend historicus les aan kinderen tot die
weggevoerd worden. Als administrateur noteerde hij de namen van de mensen die
op transport gesteld werden. Op die manier kon hij een transport van zijn jongere
broer verhinderen. In zijn Schreibstube kreeg hij de tijd om aan te werken aan
zijn dagboek en zijn poëzie, waarvan hij af en toe ook voorbeelden geeft. David
had geen gemakkelijke karakter. Eerzuchtig noemt Van het Reve hem. Hij hield
niet van het loze gepraat om hem heen, maar leerde zich er minder aan te
ergeren. Hij is egoïstisch als het over voedsel gaat en soms onvriendelijk
tegen zijn leerlingen. Hij wilde niet zwak en streberig zijn en had de neiging de
Duitsers te verontschuldigen.
Het dagboek is nogal staccato geschreven. Karel van ’t Reve vulde
ontbrekende woorden aan. David miste zijn vriendin Nettie, die in Amsterdam achter
gebleven was. Ze correspondeerden en zij stuurde hem voedselpakketten, net als
Karel van het Reve en anderen. Aan eten had David over het algemeen geen
gebrek. Philips zorgde goed voor de werknemers. Later werd hij verliefd op Hannie,
die verloofd was. Hij voerde met haar intieme gesprekken. David verontschuldigde
zich daar later voor in zijn dagboek tegen Nettie. Zijn poëzie is over het
algemeen weemoedig. Het vers dat hij aan Hannie voor haar twintigste verjaardag
schreef getuigt van zelfinzicht, zoals in deze strofe:
‘Vriendin, jij die dat alles tot de
laatste heimelijkheden weet,
de enige die wel mag spotten
die veel vergeeft maar niets vergeet
is dan aan jou een lied besteed
dat niet doet dan weer eens herhalen
het vele dat ik je beleed
aan nood en zwakheid, al die malen
dat jij mij wijflend spreken deed?’
De kamp is en blijft natuurlijk een gevangenis. David
spreekt over geheugenloosheid door de verdoving van het kampleven, dat onmachtig
maakt tot beleving, waaronder ook de seksuele. Het dagboek dient ervoor om de
onbewustheid tegen te gaan. De quarantaine is beestachtig en David belandt ook
in de ziekenbarak. Later moesten ze ook zebrapakjes, zoals David dat noemt, aan.
Er was steeds vaker de dreiging om naar Polen getransporteerd te worden, ook al
waren de berichten over de toestanden in andere kampen niet negatief. In
Buchenwald scheen het goed toeven te zijn. Af en toe vernamen zij hoopvolle berichten
uit de oorlog, want de krant kon gewoon gelezen worden.
Na bijna een jaar was het zover. Max schrijft dat ze op
transport werden gesteld naar Westerbork maar daar weer van terugkeerden. De
aantekeningen van David tijdens de terugkeer in Vught zijn verloren gegaan. Later
werden de mannen in het gezin alsnog weggevoerd naar Auschwitz. Vader stierf en
de zieke David werd, vlak voor de bevrijding door de Russen, op transport naar
Dachau waar hij mogelijk doodgevroren aankwam.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten