Hoe kun je met elkaar praten over boeken? Vaak komt men niet
verder dan de vaststelling dat een boek mooi was, goed of juist niets aan. In
het beste geval wordt nog iets gezegd over de inhoud of over de hoofdpersoon,
maar tot een gesprek komt het daarmee niet. Met kinderen zal het niet veel
anders zijn. Hoe kun je met hen praten over boeken?
De Engelse kinder- en jeugdboekenschrijver Aidan Chambers
(1934) geeft daarop in Leespraat een
antwoord. Hij heeft veel ervaring met schrijven en met groepen kinderen en
ontwikkelde een manier om met hen over boeken te praten.
Voor een gesprek gevoerd kan worden, moet aan een aantal
voorwaarden voldaan zijn. Hij gaat eerst in op de leesomgeving. ‘Plaats, tijd,
omstandigheden, aanbod en gedrag bepalen met elkaar de sociale context van het
lezen, dat wat ik de leesomgeving noem.’
Lezen gebeurt op allerlei plaatsen, in allerlei
omstandigheden. Op een druk strand of in een volle treincoupé zal het anders
zijn dan alleen in een comfortabele fauteuil in je eigen huis. “Niet alleen de
plaats of omgeving zijn van invloed, ook het aanbod aan boeken, de stemming
waarin je bent of de tijd en de rust die je ervoor hebt.’
Wie kinderen wil helpen om gretige, aandachtige en kritische
lezers te worden, moet uitzoeken welke leesomgeving voor hen de beste kansen
biedt. Chambers heeft een leescirkel samengesteld waarin de selectie ofwel het
aanbod, het lezen zelf en het reageren op het gelezene drie belangrijke op
elkaar inwerkende en doorgaande aspecten zijn. Kritische lezers zijn geen
snelle inktvreters. Chambers geeft er minder om dat een kind achter elkaar door
een hele serie boeken van dezelfde auteur leest dan dat het verder kijkt. Door
met elkaar over het gelezene te praten komt een kind tot andere inzichten.
’Op die manier kun je ontsnappen aan een oppervlakkige,
rechtlijnige visie op lezen waarin alleen plaats is voor wat je al kent. Zo kun
je ontdekken dat de leeswereld niet plat is maar rond en dat daar nog een
heleboel andere interessante continenten op te vinden zijn. Je kunt die
tamelijk kleine wereld zelfs verlaten en opstijgen naar een stelsel van andere
werelden, om door het complete literaire universum te dolen en elke vreemde planeet
te verkennen die je verbeelding maar prikkelt.’
Het gaat bij het lezen om een bijdrage voor de ontwikkeling
van de persoonlijkheid. Mentaliteit en milieu spelen daarbij een rol. Chambers
bedoelt met mentaliteit het geheel van verstandelijke houdingen waarmee we door
het leven gaan, milieu vat hij alleen in fysieke zin op, hoewel het sociale
milieu mij nog belangrijker lijkt. De leeservaringen worden, liefst van jongs
af aan opgeslagen in een leesdagboek, zodat men zelf kan zien hoe men zich
ontwikkelt.
Het tweede deel van Leespraat gaat over de inhoud, over het
reageren op een boek, de manier waarop we samen over boeken (of films, denk ik
erbij) kunnen praten. Chambers onderscheidt drie manieren om iets over boeken
te delen: van het enthousiasme over het boek, van de moeilijkheden erin en van
patronen die we ontdekt hebben. Op grond hiervan komt Chambers tot vier
basisvragen:
Wat vond je mooi, leuk of goed aan dit boek?
Wat vond je niet leuk (mooi of goed)?
Wat vond je moeilijk of onduidelijk?
Zag je een patroon of bepaalde verbanden?
Chambers vindt de laatste twee vragen het belangrijkst. Door
te inventariseren wat er duidelijk is, wat de kinderen samen allemaal weten, stuit
men vanzelf op onduidelijkheden en patronen. 'Dat wat ieder van ons heeft opgemerkt, gevoeld en begrepen is het basismateriaal waaruit betekenissen worden geconstrueerd die voorheen niet bekend waren en niemand in zijn eentje had kunnen vinden.'
Een open vraag om iets over de leeservaring te vertellen is beter dan de waarom vraag, want die brengt het kind in de verdediging. ‘Vertel eens,’ leidt tot meer gespreksmogelijkheden.
Een open vraag om iets over de leeservaring te vertellen is beter dan de waarom vraag, want die brengt het kind in de verdediging. ‘Vertel eens,’ leidt tot meer gespreksmogelijkheden.
Linguïstische aspecten of metafysische constructies zijn net
zo belangrijk als de inhoud. Sommige boeken zijn geschikter voor een gesprek
dan anderen. De begeleidende volwassene dient niet alles op te willen lossen,
maar zich terughoudend op te stellen. Door de vraag ‘Hoe weet je dat?’ kan men
achterhalen waar kennis over het gelezene vandaan komt.
In Leespraat zijn de
twee, in 2002, verschenen uitgaven De
leesomgeving en Vertel eens opgenomen.
In het boek, vertaald door Joke Linders, worden ook Nederlandse voorbeelden gebruikt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten