De Canadese filmmaker Philippe Falardeau (1968) heeft het
waargebeurde verhaal van een aantal Soedanese jongeren uit een gezin, die in de
jaren negentig van de vorige eeuw naar Kenia vluchtten en vandaar naar de
Verenigde Staten mochten, gebruikt om te verfilmen. Hoewel het verhaal tot de
verbeelding spreekt en de vluchtelingen die de rollen spelen, hun beste beentje voor zetten, blijft de vertolking ervan hangen op een sentimenteel
niveau, misschien door de liedjes die af en toe zijn toegevoegd, maar zeker
door het christelijk karakter dat van de beelden afdruipt.
Het verhaal begint tijdens de burgeroorlog tussen het islamitische
noorden en het christelijke zuiden van Soedan. De strijd is heftig, ook in het
dorp waar de zes kinderen Marmere, Paul, Jeremiah, Theo, Daniel en Abital Deng wonen
en het vee hoeden. Marmere en Theo doen tussendoor een spelletje waarbij zij
hun voorvaderen in de goede volgorde moeten noemen. Opeens verschijnt er een
helicopter die in het wilde weg schiet, gevolgd door een militie die gericht op
hen vuurt. Daarbij komen de ouders van de kinderen om.
Ze besluiten om, onder leiding van oudste zoon Theo Deng, de
wijk te nemen naar Ethiopië, een tocht van vierhonderd kilometer. Die gaat
gepaard met honger en dorst. De kinderen verjagen een stel cheeta’s om hun
prooi, een antilope, zelf te kunnen verorberen en drinken urine. Een stroom
vluchtelingen naar het zuiden leert hen dat het in Ethiopië ook niet veilig is.
Ze gaan mee naar een vluchtelingenkamp in Kenia, dat ook nog zo’n negenhonderd
kilometer van hen verwijderd is. Ze leren van een andere jongen hoe ze met een
rietje water uit de bodem kunnen opzuigen. Als ze eindelijk bij een rivier
komen waar ze zich kunnen verfrissen, ontdekt Theo een huls van een kogel, en
besluit de rivier over te steken. Dat is geen slecht idee omdat later de
soldaten verschijnen. Ze ontkomen later ternauwernood aan de dood als ze in het
hoge gras slapen en overvallen worden door een militie. Marmere wordt gezien,
maar Theo duwt hem naar de grond en offert zich op. Hij wordt meegenomen
terwijl de anderen het vluchtelingenkamp Kakuma bereiken, waar de zieke Daniel
de geest geeft.
In het voorjaar van 2001, na jaren in het kamp te zijn
geweest, krijgen de overgebleven vier jongeren toestemming om naar de Verenigde
Staten te gaan. In New York wordt de jonge vrouw Abital echter naar Boston
gestuurd en de anderen gaan naar Kansas City. De scheiding is pijnlijk maar ze
kunnen er weinig tegen doen. Daarna volgen we Paul, Marmere en Jeremiah tijdens
hun moeizame ingroei in de Amerikaanse maatschappij, waarbij de laatste twee de
Amerikaanse namen Mike en Jerry aannemen. Het integratieproces wordt nogal
clichématig verbeeld, ook door de weinig inspirerende jobcoach Carrie Davis
(Reese Witherspoon, volop op de poster). Haar baas Jack geeft de jongens les in liegen, een
leugentje voor hun bestwil. Mike en Jerry belanden in een supermarkt als
vakkenvullers terwijl Paul in de assemblage te werk wordt gesteld. Terwijl Mike
zijn zinnen erop zet om dokter te worden, raakt Paul door zijn collega’s aan de
drugs en krijgt Jerry het aan de stok met zijn chef omdat hij voedsel dat over
de datum is niet weggooit maar uitdeelt aan een arme vrouw.
Het heimwee naar Soedan wordt minder als Abital zich, na
bemiddeling door Carrie, met kerst bij hen voegt komt en men een brief krijgt
dat Theo in het vluchtelingenkamp naar hen gevraagd heeft. Carrie probeert een
visum voor hem te versieren maar na de aanslag op de Twin Towers neemt de
Verenigde Staten geen vluchtelingen meer op. Ze hoort dat ze wel kunnen
proberen om iets te regelen via de ambassade. Marmere gaat op weg, ontmoet zijn
broer in het kamp en weet iets te regelen, maar dat is anders dan men verwacht
en dat geeft de film in ieder geval nog een sprankelend eind.
Hier
de trailer.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten