Theo Jansen is een natuurkundige en maakt strandbeesten die in
de zomer op het stille strand van Scheveningen Zuid te zien zijn. Het is zijn
levenswerk. De Russische fotografe Lena Herzog maakte daar het boek Strandbeest van, de New Yorker Lawrence
Weschler schreef er volgens Wim Brands een mooi essay in.
Brands vraagt Jansen naar zijn werkwijze.
Het zijn experimenten met PVC die hij in de zomer uitvoert,
soms in de vorm van één dier en soms in de vorm van een hele kudde, maar die na
de zomer weer verdwijnen. De beenderen begraaft hij op een knekelveld bij Ypenburg.
De vorige zomer maakte hij vanwege de harde wind maar één beest. Die was
steviger dan al dat kleine grut, dat de neiging had om weg te waaien.
Brands begint over de ontroering die de strandbeesten te
weeg brengen.
Jansen moet daar niet zo veel van hebben. Hij denkt dat het
komt omdat mensen gevoelig zijn voor dieren en dat de waarneming van zijn
beesten, gecombineerd met de violen eronder, een gevoel van opwinding teweegbrengt.
Zelf wil hij, hoewel hij gauw huilt, daar niet teveel in geloven. Hij vertelt
over zijn sprookje van een nieuwe diersoort dat gebaseerd is op de evolutie,
die hij nog eens over wil doen, al is dat in veel minder dan de oorspronkelijke.
Bijna 25 jaar geleden begon hij met PVC, zijn eiwit. Zoals de Schepper eiwit
gebruikte als oermateriaal, zo gebruikt hij PVC. Petflessen kwamen erbij net
als ringetjes om de beenderen bij elkaar te houden. Soms zondigt hij wel eens
door een elastiekje te gebruiken.
Brands kent hem nog van zijn stukjes in de Volkskrant, waarin
hij onder andere uitlegde hoe men de onwelriekende geur van knokloof kon
vermijden, namelijk door een stukje knoflook aan de punt van de vork te spiesen
waardoor men die wel ruikt maar niet eet. Hij kreeg daarop een reactie van Rudy
Kousbroek die dit kende van kokosnoten die naar haring roken.
Brands vraagt naar de impuls die Jansen deed besluiten om de
strandbeesten te vervaardigen.
Het begon met zijn zorgen over de zeespiegelstijging nog
voordat dit bij het grote publiek bekend was. Hij wilde de kustlijn verhogen,
maar in de loop van de tijd ging zijn aandacht steeds meer uit naar het
evolutieproces. Hij ging op zoek naar de wortels van het bestaan, dacht na over
de voorplanting en schreef daar The great
pretender over.
Brands wil weten wat hij daarvan heeft opgestoken. Het mogen
wat hem betreft ook mislukkingen zijn omdat men daarvan het meest leert.
Jansen heeft toevallige ontdekkingen gedaan zoals tijdens
het maken van een spoiler van een beest. Hij gebruikte plakband voor de huid en
merkte dat die door de zandkorrels een schutkleur kreeg, iets dat in de echte
evolutie niet voorkomt.
Brands meent dat de evolutie van toevalligheden aan elkaar
hangt.
Jansen heeft zijn eigen ideeën over een beest, maar in de
praktijk blijken die toch weer anders uit te pakken. De buisjes geven hem
andere adviezen. Beperkingen maken dat hij zijn oorspronkelijke ideeën niet kan
realiseren. Het proces van het maken is grillig, er komt onverwacht schoonheid
uit voort, het product blijkt bij toeval ontroering op te wekken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten