Menselijk, al te menselijk
De Russische schrijver Fjodor Dostojevski (1821-1881) werpt
in zijn vroege werk een blik vooruit op de magistrale romans die hij later zal
schrijven. Het verhaal Witte nachten
uit 1848, over twee eenzame jonge mensen die maar niet bij elkaar kunnen komen,
ademt de haast psychedelische verwarring die in zijn latere werk zo dominant is.
Tijdens een viertal nachten ontwikkelt zich een complexe verhouding
tussen Nastenka en de ik figuur, een gevoelige ziel uit Sint Petersburg, die van
een geliefde droomt, die in de realiteit niet te vinden is. Zijn rusteloze eenzaamheid
wordt aangewakkerd in een stad die leeg loopt tijdens de witte voorjaarsnachten
waarin het nauwelijks donker wordt. Terwijl anderen rust vinden in de datsja,
valt er een grote beklemming over zijn leven, die hij met lange wandelingen
probeert te bezweren. Hij vergelijkt het voorjaar met een meisje: ‘Het doet me onwillekeurig denken aan dat
kwijnende en kwakkelende meisje, waar je soms met deernis, soms met een
liefdevol medelijden naar kijkt, dat je soms helemaal niet opmerkt, maar dat
plotseling, van het ene moment op het andere, als bij toeval onuitsprekelijk en
wonderbaarlijk mooi wordt, zodat je je geroerd en opgetogen afvraagt; welke kracht
deed die droevige, peinzende ogen zo vurig stralen?’
Het beeld van een meisje is voor de 26-jarige en dodelijk verlegen
ik-figuur niet vreemd. Zo’n meisje is het begeerde en niet te verwezenlijken
object van zijn dromen. Hij ervaart het dan ook als een godsgeschenk als hij in
een witte nacht Nastenka, zeventien lentes jong, huilend op een bankje langs de
kade van de rivier aantreft. Hij vertelt haar over zijn neerslachtigheid en wekt
tot zijn verbazing haar medelijden zodat ze een volgende nacht weer met hem
afspreekt.
Nastenka vertelt daarin over haar liefde voor de huurder die
bij haar en haar grootmoeder woonde. Hij zou haar om tien uur in de avond bij het
bankje opzoeken als hij terug was uit Moskou, maar ze heeft hem nog steeds niet
gezien. De ik figuur bedenkt samen met haar een brief en zal die naar kennissen
van de man brengen, al blijkt het uiteindelijk zo dat Nastenka de brief al eerder
geschreven heeft.
Nastenka is vooral opgelucht dat de ik figuur niet verliefd
op haar is, want ze heeft behoefte aan een vriend om haar verdriet en twijfel
bij uit te storten. Tegelijkertijd is ze echter ook teleurgesteld over het
gebrek aan avances van de ik-figuur. In de laatste nacht overwint de ik figuur
evenwel zijn schaamte en bekent hij haar zijn liefde. Natenska gaat akkoord met
een huwelijk omdat de huurder toch niets van zich laat horen, hoopt dat haar
liefde die van de ik figuur waardig zal zijn en promoveert hem tot de nieuwe
huurder, maar lang duurt het geluk niet. De ik figuur valt terug in een wereld
zonder glans.
Fraai zijn verwijzingen tijdens gesprekken van het stel naar
de literatuur, zoals naar Zjoekovski, maar het is vooral de openhartige toon
die Dostojevski aanslaat die Witte
nachten en al zijn andere werk zo bijzonder maakt. De gevoelens van de ik
figuur worden niet gespaard maar tot op het bot getoond. Zelfs zijn vrienden
vinden hem zonderling en mijden zijn contact. Hij staat met aan het eind als een
deerniswekkend schepsel met lege handen, maar hij is wel degene die zijn hart laat
spreken. Menselijk, al te menselijk.
De vertaling van dit verhaal in een aparte uitgave is van Anne
Pries en wordt helaas door storende schrijffoutjes ontsierd.
Hier
een mooie analyse van Achille van den Branden op zijn oude site, met daarop ook
een link naar een fragment uit het boek(je).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten