Samenhang der generaties voorbeeldig vastgelegd door zoon,
die inmiddels zelf vader is
Het gesprek dat Pieter van der Wielen begin deze maand met
Koen Peeters had over De mensengenezer,
maakte me razendbenieuwd naar zijn eerdere roman De bloemen. Omdat ik die nog in de kast had staan, kon ik er
meteen aan beginnen. De bloemen
vertelt het verhaal van de familie van Peeters in twee delen. In het eerste
deel wordt het leven van de grootvader Louis en zijn vrouw Hortence beschreven,
in het tweede deel horen we een deel hiervan terug in de beschouwing over het
leven van René, de vader van de schrijver. Deze laatste, inmiddels alweer zelf
vader, laat tussendoor zelf ook van zich horen. De schakeling tussen heden en
verleden geeft dynamiek aan de familiegeschiedenis. In zijn beschouwing van de
hedendaagse gang van zaken loopt Peeters vaak vooruit op wat er in het verleden
nog komen moet. Een mooi voorbeeld hiervan is de Gille, een carnvalspop die
zijn vader in het plaatsje Binche aantreft, nadat die eerder door zijn zoon in
een museum werd gezien. Dit soort verbanden werpt een bijzonder licht op de
tijd die daarmee versmald wordt.
Het drama begint klein maar is desalniettemin aangrijpend.
De kleine Louis, geboren in 1901 in het dorp Gierle in de Kempen walgt ervan
dat zijn varken doodgemaakt wordt en versneden. Hij wordt dan ook een handelaar
in boter en eieren in Antwerpen en laat zijn oog vallen op een dienstmeisje bij
een rijke familie. Die hem kan helpen aan een woning waarin zijn vrouw, naast
het werk voor de familie, ook zuivelproducten kan verkopen. Veel tijd om de
kinderen geboren te laten worden laat Peeters niet. René en zijn oudere broer
gaan naar het kleinseminarie en Hortence stopt altijd een brief bij de
levensmiddelen die de priesterstudenten blijkbaar van huis meegestuurd kregen.
God is duidelijk aanwezig in het gezin en ook in het dorp. De godsdienstigheid
van Hortence neemt alleen maar toe als haar dochtertje Maria door een wiek van
een molen wordt getroffen, nadat René haar geroepen heeft dat ze thuis moest
komen. Het schuldgevoel daarover maakt dat René zijn hele leven bezig zal
blijven om iets goeds voor de wereld te doen.
In het tweede deel krijgt de roman meer diepte omdat we
vanuit het perspectief van René kijken. Als tienjarige probeerde hij te
ontsnappen aan het seminarie, maar hij werd hoogstpersoonlijk door zijn vader
naar het pastoorsfabriekske, zoals het seminarie genoemd werd, teruggebracht. René
werd redenaar en politicus die de toorn van de Vlaamse nationalisten opwekte en
zwaar gewond in het ziekenhuis belandde. De kinderen hadden opeens een vader
thuis die in een nekharnas gegoten zat en allergisch was voor geluid. Peeters
zelf was woedend toen hij de proces-verbalen over de zaak las die in de doofpot
belandde. Later als hij de vermoedelijke dader opzoekt, beseft hij dat hij
weinig verhaal meer zal krijgen.
De relatie met God is een bijzondere in deze roman. Net als in
Vader van God van Martin Michael Driessen
is God heel menselijk. Anders dan bij Driessen blijft God niet in de hemel maar
vertoont zich ook in de wereld als iemand die af en toe bij de levenden aanschuift.
De oubolligheid van een God die te pas en te onpas zich aandient is wel een
beetje teveel van het goede. Ook de overleden vader en grootvader komen vaak
even langs om te vernemen of de schrijver al een beetje opschiet met het
familieverhaal. René is het er niet mee is dat God tegelijk met hem door zijn
zoon dood wordt verklaard. In een derde deel schrijft Peeters nog een brief aan
God, die zich nauwelijks meer tssen de mensen vertoont. Daarin klinkt de nodige
sentimentaliteit door over het feit dat het leven verder gaat en dat het
verleden afsterft, maar met een chroniqueur als Peeters blijven de vroegere
mensen in ieder geval nog wat langer in leven.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten