Vraag rond bombardement op spoorlijn naar Auschwitz blijft
actueel
In de zomer van 2015, op het hoogtepunt van de komst van
oorlogsvluchtelingen uit Syrië naar Europa, stelde paus Franciscus in Turijn de
vraag waarom de geallieerden in de Tweede Wereldoorlog de spoorlijnen naar
vernietigingskampen als Auschwitz-Birkenau in Polen niet kapot bombardeerden.
Deze belangwekkende vraag is uitgangspunt van de documentaire Het spoor naar Auschwitz van
filmmaakster Gisèla Maillant en journalist Frénk van der Linden. In drie
kwartier laten ze een hele rij mensen aan het woord over hun mening over deze
kwestie.
De 91-jarige Pool Eugeniusz Daczynski is de meest sprekende
geïnterviewde, iemand die gemakkelijk gepast had in de documentaire film Shoah (1985) van Claude Lanzmann. Hij
overleed nog voor de documentaire uitkwam en vertelt daarin dat hij als
dwangarbeider in de fabriek van IG Farben de buurt van het crematorium werkte en
de smaak van de zoete as op zijn lippen proefde. Het was voor hem onmiskenbaar
dat daar mensen verbrand werden. Hij werkte samen met gevangenen die door de
kapo’s geslagen werden tot ze hartverscheurend jankten, hetgeen hem nog steeds
door merg en been gaat. De as van de slachtoffers werd in de rivier gegooid die
alles wegvoerde.
Niet iedereen was zich bewust van de gruwelijkheden die door
de nazi’s begaan werden. Frieda Menco werd met haar familie eerst naar
Westerbork en later naar Auschwitz vervoerd. In Westerbork was men niet op de
hoogte van de toestand in het oosten, maar de transporten die officieel naar
werkkampen gingen, werden wel nagekeken met een zwaar gevoel in het lijf. Ze
vertelt dat haar vader in Auschwitz op een dramatische wijze afscheid nam van zijn
gezin en dat ze hem nooit meer terugzagen. Menco zegt dat het lot van de joden
de Nederlandse regering en Wilhelmina niet interesseerde.
Een andere overlevende, Eva Schloss, vertelt over het
vreselijke vervoer gedurende meerdere dagen in volgepakte veewagens. Zij moest
in Auschwitz afscheid van haar moeder nemen. Volgens haar moet het niet zo
moeilijk geweest zijn om een bom op de spoorlijn te gooien. Volgens Schloss waren
ze de blanken de joden liever kwijt. Het ging erom de oorlog te winnen, de vernietiging
van de joden was collateral damage.
Militair historicus Ivo de Jong legt uit dat in die tijd
helemaal niet zo gemakkelijk was om precisiebombardementen uit te voeren. Het
zelfs in die tijd onmogelijk naar Auschwitz en terug te vliegen. Een
bombardement zou verder niet geholpen hebben omdat er andere lijnen beschikbaar
waren en de nazi’s zouden gevangenen hebben ingeschakeld om de lijnen meteen te
repareren.
Dirk Mulder, directeur van Herinneringscentrum Kamp
Westerbork, eerder nog in beeld in de documentaire De claim van Ditteke Mensink over roofkunst in WO II, probeert te
reconstrueren hoe de perceptie van mensen was over de praktijken in de
vernietigingskampen. Zelfs de mensen die in Auschwitz werkten hadden geen idee
dat de rook uit de schoorstenen van mensen afkomstig was. Het was ook
onvoorstelbaar dat een heel volk op industriële wijze werd uitgeroeid. Hij zou
graag een buffer ingesteld zien om dit soort ontsporingen in de toekomst te
voorkomen.
Jaap van Duijn heeft een brief uit 1967 van zijn vader aan
Lou de Jong van het NIOD gericht, waarin hij schrijft dat hij in 1942 naar de
Joodse Raad ging om te vertellen over hetgeen hij op reis als tuinman in
Auschwitz gezien had. In de Groene Amsterdammer van 3 mei 2000 staat het
verhaal uitvoerig opgetekend. Van Duijn was zeer teleurgesteld dat hij niet
werd geloofd. Een dergelijke teleurstelling kreeg ook de Poolse verzetsstrijder
Jan Karski te verwerken die in Londen een ooggetuigenverslag uitbracht aan de
Amerikaanse president Roosevelt en een rechter van het Amerikaanse gerechtshof.
De laatste vertelde hem dat hij eenvoudig niet kon geloven dat zoiets mogelijk
was.
Tijdens de Wannsee conferentie in januari 1942 werd besloten
hoe het eerder genomen besluit om de joden te vernietigen, in praktijk te
brengen. Rudolf Hess was een groot voorstander van het gebruik van Zyklon B,
dat door Bayer geproduceerd werd. 21 januari a.s. is het vijfenzeventig jaar
geleden dat de conferentie werd gehouden. Moge het een dag zijn waarin
nagedacht wordt over een betere behandeling van oorlogsvluchtelingen. Dat zijn
we aan het verleden wel verschuldigd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten