Stilistische perfectie in een spiegelpaleis
Theatergroepen noemen zich veelal naar hun eerste
voorstelling, zo stelt De Warme Winkel die ik in het vervolg DWW zal noemen. Zo
niet DWW, bestaande uit Vincent Rietveld, Mara van Vlijmen en Ward Weemhoff.
Die verwijst na dertig producties naar zichzelf en noemt de productie meteen
maar haar magnus opus.
Zoals Mart-Jan Zegers in zijn inleiding in de bibliotheek
van de Toneelschuur opmerkte, maakt DWW vanaf het begin van deze eeuw eclectische
en postmoderne oeuvrevoorstellingen. Ze nemen een kunstenaar bij de kladden en
schudden die in improvisaties helemaal uit. Ze braken in 2007 door met Rainer
Maria en namen vorig jaar Tanizaki onder de loep. Dit keer grijpen ze met hun
inspiratiebron Pina Bausch terug op hun vertrekpunt. Pas op het laatste moment
besluiten ze hoe de voorstelling eruit komt te zien. De artistieke invulling
werd dit keer ook nog onzeker gemaakt door juridische problemen.
In het begin van de voorstelling, die onder supervisie stond van Bianca van der Schoot, krijgt de toeschouwer een
opname voorgeschoteld waarin die aanwezig is tijdens een repetitie waarbij we
getuige zijn van zo’n improvisatie totdat Weemhoff een brief voorleest van de
directeur van Tanztheater Wuppertal die bezwaar maakt tegen de uitvoering van Cafe Müller (1978) door DWW. Vervolgens
spelen de stagiaires Kim Karssen, Sofie Porro en Rob Smorenberg een lange scène
in het decor van Cafe Müller waarin
ze met jeugdig elan diep ingaan op hun teleurstelling dat hun intentie
gedwarsboomd is (zie foto Kurt van der Elst). Ze verwijzen naar de drie oude rotten die op de achtergrond
aan een tafeltje met elkaar zitten te praten en af en toe een blik naar de
jongelingen werpen om ervoor te zorgen dat ze niet teveel afdwalen,
bijvoorbeeld over lokale kwesties. Langzaam wordt duidelijk dat de twee
groepjes hetzelfde gesprek voeren, hetgeen stilistisch prachtig wordt
uitgevoerd.
Spiegelen is een belangrijk onderwerp van deze productie.
Dat gebeurt op vele manieren. In het begin al door Smorenberg die voor de
vierde wand a capella een klassiek lied van Purcell zingt dat in Cafe Müller ten gehore wordt gebracht. Daarna
in het gesprek dat de twee groepjes hebben - waarbij Karssen er heel subtiel op
wijst dat de deurklinken van hen tien centimeter te hoog zitten - en nog meer
en nog kunstiger in de daarop volgende scène waarin de groepjes mengen en
elkaars rollen op kunstige wijze verdubbelen. Bijzonder daarbij is een
smartelijke bekentenis van Karssen over een psychose op haar zestiende die haar
nog steeds doet afvragen wanneer ze eigenlijk zichzelf is. Haar smart wordt bezongen
door Porro die, aan de piano begeleid door Rietveld, in het lied van Purcell
met de woorden: Forget my fate.
Gelukkig is er te midden van alle spitsvondigheden af en toe
ook humor. Smorenberg die een mime opleiding volgt maar ook een paar jaar
cabaret heeft gedaan, komt af en toe heel grappig uit de hoek en Rietveld en
Weemhoff spelen twee oudgedienden van het Tanztheater, de Tsjecho-Slowaak Jan (‘Der
Heber’) en de Fransman Dominique (Bonsoir) die met weemoed spreken over hun
tijd bij wat eerst nog Opera House Wuppertal heette en de radicale
veranderingen die Bausch met haar moderne opvattingen invoerde toen ze daar de
leiding overnam. Daarop krijgen we toch nog de 49 minuten duurde
dansvoorstelling te zien, gespeeld door Die
Heisse Laden ofwel The hotshop.
Helaas voegt DDW zelf weinig meer toe aan Cafe Müller. Ondanks de grote inzet van
het zestal en de prachtige synthese tussen filmbeeld en spel mist de replica de
intensiteit van de oorspronkelijke dansvoorstelling. Zelfs een uitleg van
Smorenberg - die een mooie rol vervult als bewaker van de veiligheid van
dansers - over het Japanse ritueel waarbij men elke twintig jaar een tempel
opnieuw opbouwt, die dus steeds nieuw blijft en het idee tart dat vooruitgang
altijd verandering moet inhouden, kan het gebrek aan souplesse van de acteurs
niet verdoezelen. Ondanks de sterke esthetische kwaliteit is het de vraag wat
DWW precies wil zeggen en of ze eigenlijk wel iets willen zeggen. Uiteindelijk is
het, zoals Zegers al opmerkte, l’ art pour l’art en dat is net te veel in een
wereld die schreeuwt om duidelijke statements.
Oef, eindelijk iemand die een beetje (tussen de regels) durft zeggen dat deze voorstelling van DWW eigenlijk nergens op slaat. De voorstelling opent met slecht acteren van zogenaamde stagiairs, vervolgt in het oeverloos uitmelken van een leuke vondst en eindigt in een klakkeloos, maar veel slechter gedanst, dunnetjes overdoen van Café Müller van Pina Bausch. Als elke coverband zich zo intellectualistisch zou moeten verantwoorden waarom ze maar covers spelen en dat niet zo goed doen als het origineel, dan zou het mooi worden. Terwijl DWW in de voorstelling niet veel meer doet dan dat. Waarom de gevestigde recensenten deze voorstelling onder de sterren bedelven is me niet duidelijk. Angst om te moeten toegeven dat ze de point van een voorstelling niet hebben gesnapt?
BeantwoordenVerwijderen