Het leven inhoudelijk slechts een verhaal, maar wel kostelijk
Net als in zijn romandebuut Clausewitz laat Joost de Vries in De republiek weer een zoektocht ondernemen, waarbij biografie en
fictie zo innig verstrengeld zijn, dat echtheid en onechtheid moeilijk van elkaar te scheiden
zijn. Was het de vorige keer de letterkundige Tim Modderman die een zoektocht
ondernam naar zijn cultheld, in De
republiek gaat de historicus Friso de Vos de strijd aan met een vroegere medeleerling
van hun cultheld.
In dit geval is dat de hoogleraar Josip Brik. Hij werd geboren
in Belgrado, bleef daar niet hangen, maar trok als gevierd Hitler deskundige
de wereld door. Hij woonde in de Verenigde Staten en heeft lesgegeven in Groningen,
waar hij zowel Friso de Vos als Philip de Vries onder zijn hoede had. Zelf
horen we hem niet meer. Aan het begin van het boek is hij in Amsterdam uit het
raam van zijn hotelkamer gevallen en dood neergestort.
Friso de Vos, die een tijdschrift uitgeeft op het gebied van de
Hitlerstudies, beschouwt zichzelf als de oogappel van Brik en zal tijdens een
belangrijk congres van Hitlerianen in Wenen een paneldiscussie voeren met
Philip de Vries, maar zover komt het niet. Delen daarvan worden al
eerder uitgedacht door Friso, bijvoorbeeld als hij de kamer van Philip
onderzoekt op de urn van Brik, die Philip meegekregen heeft. Grappig is de
gedaanteverwisseling, waarbij Friso net doet of hij Philip is, met de bedoeling
de laatste voor gek te zetten.
Het verhaal beweegt zich tussen een crimi rond het opsporen
van een maquette van Speer - waarbij een cultuurverzamelaar met zijn gevolg een rol
speelt die in dat wereldje past - en anderzijds een intellectuele exercitie. De academisch
gevormde Friso krijgt te maken met de wereld van glamour, maar stijgt daar
boven uit. ‘Wat was het toch heerlijk om een heerlijk om een intellectueel te
zijn! Die ratio, dat je altijd dit metaniveau had, het was de vervolmaking van
wat Brik me geleerd had, dat ja ook nee betekende, wit ook zwart, hier ook
elders het leven ook fictie.’
Net als in de debuutroman is er stilistisch veel te genieten.
Het verhaal wordt verteld met veel vaart en eruditie. De taal is prachtig met
fantastische beeldspraken. De titel is weer wat duister. Enerzijds wordt
gerefereerd aan het tijdperk na Brik, anderzijds denkt Friso dat de republiek
gevormd wordt door zijn geliefde en hijzelf, al loopt hun relatie op hun einde.
Eveneens zijn er weer uitstapjes naar de literatuur, zoals Heart of darkness. We zien zelfs foto's van katten die op Hitler lijken of shampoobussen.
Het moet voor een doorgewinterde recensent niet gemakkelijk
zijn om onbevangen en origineel uit de hoek te komen. Regelmatig komt De Vries
terecht op een metaniveau, bijvoorbeeld als Friso door de sneeuw in Wenen loopt: ‘De
meest gesproken zin in films is altijd “Let’s get outta here”, het meest
gebruikte sfeerbeeld in literatuur schijnt “Ergens in de verte blafte een hond’
te zijn, of iets dergelijks.” (…) Moet ik daar iets van maken? Zat iemand erop
te wachten dat ik mijn eigen voetsporen metaforiseerde?’
De beelden zijn zoals gezegd prachtig. Schnitzels zijn als onontdekte
continenten in overvloedige boter, onweer maakt het geluid van een rolkoffer, sneeuw
roept een tijdloos gevoel op, een snor lijkt op een gestrand beest.
Humoristisch is de beschrijving van de verschillende groepen Hilterianen die
op het congres afkomen en allemaal vanuit een eigen invalshoek hun onderwerp
beschouwen.
De verschillende delen sluiten helaas niet erg op elkaar aan.
De onfortuinlijke reis van Friso naar Chili, zijn seksuele avontuur met de
Vlaamse Nina in Wenen, de epiloog rond de familie van Pippa, het zouden allemaal aparte verhalen kunnen zijn. De roman krijgt daarmee een losse
structuur. Het lijkt erop alsof het slechts om de verhalen gaat. Daarmee knipoogt
De Vries naar het postmodernisme, maar het kan ook zijn dat hij dit ironisch
bedoelt. Hij maakt het de lezer wat dat betreft niet gemakkelijk. Net als in Clausewitz mag die het zelf uitzoeken. Kostelijk
is het wel.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten