Openhartige beschouwingen over een haat-liefde verhouding
met een vrolijk maar onrustig land
In Braziliaanse brieven doet vertaler August
Willemsen (1936-2007) verslag van vier studiereizen die hij naar Brazilië
maakte, de eerste in 1967, de laatste in 1984 . Zoals de titel al zegt, doet
hij dit in briefvorm aan Paul. Omdat zijn zwager, een broer van echtgenote
Mieke, zo begreep ik uit een brief, Paul Roelofsen heette, kwam het me voor
Willemsen zijn brieven aan hem richtte maar het kan natuurlijk ook een andere
Paul zijn. Willemsen begon aan een studie Portugees na het lezen van De
binnenlanden (1954) van Euclides da Cunha. Hij begon Pessoa te vertalen en
vervolgens ook Braziliaanse schrijvers.
Het zijn verrassend reisverslagen die Willemsen wegstuurt.
Vooral de eerste keer, samen met zijn vrouw Mieke in Sao Paulo, is Brazilië nog
een open boek. Hij worstelt met de koloniale instelling van veel Nederlanders
die zich als expats in de stad gevestigd hebben en tegelijk ook met de losse,
vrolijke en geile mentaliteit van de Brazilianen. Dat maakt dat hij zich in
ballingschap voelt en erg verlangt naar brieven die maar mondjesmaat
binnenkomen, ook door de traagheid van de post. Zijn anti-katholieke houding
vergemakkelijkt zijn inburgering in dit roomse land niet. Willemsen is beducht
voor dwang uit de omgeving om zich aan te passen. Daarom bezoekt hij het liefst
lokale kroegen om een pils of een cachaca te drinken en zich te onderhouden met
het gewone volk.
Er zijn tijdens het eerste verblijf voortdurend geldzorgen
omdat de literaire beurs van Willemsen, waarmee hij het een jaar zou moeten
kunnen uitzingen, niet binnenkomt en Mieke als naaister door een modehuis niet
krijgt uitbetaald. Het stel slaagt niet in het betrekken van een etage, maar
vindt een armoedig huisje. Ze wonen daar redelijk tevreden tot ze in een villa
mogen van bevriende Nederlanders die een tijdje op reis gaan. Dan is Willemsen
opeens zelf een man met een bediende. In het laatste deel komt hij nog eens terug
op de kwestie van het personeel. Het argument dat bedienden blij zijn met hun
baantje kan hij begrijpen maar nog steeds kan hij er zelf niet aan. Hij zou
willen dat hij het zou willen, concludeert hij en dat maakt hem sympathiek.
Naast de geldzorgen zijn overal beestjes. Vooral van de
kakkerlakken loopt hij een trauma op: hij ziet ze springen ook als ze er niet
zijn. Hij heeft niet veel op met de universiteiten waar hij college volgt en
onderzoek doet. Het onderwijs is van zo’n laag niveau dat Willemsen liever
thuis studeert.
Fraai beschrijft hij de reizen die hij maakt, de eerste met
Mieke, in een trein die gevaarlijk en vies is. In zijn eentje loopt hij door
het hete stoffige gebied dat Euclides da Cunha in De binnenlanden beschreven
heeft. Willemsen is voldaan als hij daar is geweest. De tweede keer, zes jaar
later in 1973, is Willemsen samen met Noor, die piano speelt op het
conservatorium. Hilarisch zijn de pogingen van Willemsen om zijn bagage in
Salvador terug te krijgen nadat zij eerder in Recife zijn uitgestapt. Bijna
overal in de wereld zijn steekpenningen vereist om iets gedaan te krijgen, maar
Willemsen wil niet toegeven en staat een hele middag tegenover een douanier te
wachten tot die het spelletje beu is. Het is tenslotte aan een vrouwelijke
beambte te danken dat hij, nadat hij verschillende keren van het kastje naar de
muur is gestuurd, zijn kisten kan meenemen. Een vrouw neemt geen geld aan. Dan
zou ze een hoer zijn.
Tijdens zijn laatste reis krijgt hij eindelijk erkenning
voor alle studies die hij heeft verricht en spreekt hij met bekende schrijvers
als Dalton Trevisan en Carlos Drummond de Andrade. Hij wordt overal uitgenodigd
en heen en weer gesleept, hetgeen hem soms teveel wordt. Zijn ideeën over wonen
worden in Brazilië onthengseld, zoals hij dat noemt. Vanwege al het lawaai
beschouwt hij zijn appartement in de Bijlmer als een oase van rust. Hij
begrijpt niet dat die wijk in Amsterdam zo’n negatief imago heeft.
Tijdens de verschillende reizen wisselt zijn mening over
steden als Sao Paulo, Salvador en Rio die hij meerdere keren bezoekt. Dat komt
ook omdat hij de ene keer samen met zijn partner is en de volgende keer niet.
Salvador noemt hij heet en verkrot zonder Noor en Rio vindt hij de laatste keer
stinken en lawaaierig. Aan reizen heeft hij zijn bekomst. Hij is meer gericht
op het onveranderlijke dan op het steeds wisselende. Hij houdt er ook niet van
om vanwege zijn lengte op te vallen en uitgelachen te worden als hij al
wandelend nadenkt.
‘Ik loop steeds in gedachten mijn gedachten te formuleren,
en dat maakt dat ik een gevoel krijg of ik de enige mens van mijn generatie
ben, een vreemde te midden van mensen die nooit lijken te denken en alleen maar
praten, praten, praten.’
Braziliaanse brieven is een heerlijke leeservaring
vanwege de eerlijke manier waarop Willemsen zichzelf laat zien, bijvoorbeeld
temidden van al dat sociale geklep of alle bloot om hem heen. Het boek doet
niet gedateerd aan. De sfeer in Brazilië lijkt weinig veranderd met
vijfentwintig jaar eerder. Willemsen heeft zichzelf verschillende keren
gezworen dat hij niet meer naar dat lawaaierige en oppervlakkige land zal gaan,
waar hij een haat-liefde verhouding mee heeft. Het onommuurde, handtastelijke
leven, zoals hij het bestaan in Brazilië noemt, moet voor een vertaler die
gebaat is bij rust, erg onrustig zijn.
Hij zei : een onrustig land.
BeantwoordenVerwijderenDie opmerking kan ik niet plaatsen. Graag enige toelichting.
Verwijderen