Een roadmovie met Jozef en Jezus
Wim Brands begint met een lange inleiding op de tweede roman
van Martin Michael Driessen over zijn werk als vrije regisseur voor toneel en
opera in Duitsland.
Driessen vertelt dat Duitsland een rijke cultuur kent. De
structuur is vanuit de historie ontstaan. Aparte hertogdommen en andere
staatjes hadden allemaal hun eigen residentie met een Dreispartenhaus
voor ballet, toneel en opera. Dit culturele landschap is na de tweede
wereldoorlog bewaard gebleven. Heimwee naar de taal en de grote rivieren dreven
Driessen terug. Hij schrijft op een woonboot in de buurt van Dordrecht en
vertaalt Engels toneel naar het Duits voor Fischer Verlag. Zijn moeder was een
Duitse. Hij kreeg die taal met de paplepel ingegoten, te meer omdat zijn moeder
het na de oorlog buitenshuis nauwelijks kon spreken.
Brands vraagt naar een enscenering die hem nog levendig voor
ogen staat.
Dat zijn er zoveel, zegt Driessen na enig nadenken, waarop
Brands begint over Spinoza.
Driessen ontleende de tekst aan de Israëlisch
toneelschrijver Joshua Sobol, die ook Ghetto schreef. Hij maakte samen
met Sobol een bewerking waarbij hij de uitsluiting van Spinoza uit de joodse
gemeenschap laat plaatsvinden door jongetjes die in plaats van oude mannen hun
Hebreeuwse spreuken op hem loslaten, dit om er een universelere tint aan te
geven.
De kinderen en het toneel brengen Brands op Vader van God,
waarin Jozef met zijn zoon Jezus als in een roadmovie op de vlucht slaat om hem
zijn lot als messias te besparen. Driessen kwam erop omdat de bijbel niets zegt
over de tijd tussen de jeugd van Jezus en zijn terugkeer op zesentwintig jarige
leeftijd. Eerder waren Jozef en Jezus samen in de tempel waar Jezus de
boodschap van god uitlegde. De tussenliggende tijd vormde de kiemcel voor de
dramaturgie. Jozef is bereid zich voor Jezus op te offeren.
Driessen begon dertien jaar geleden aan de roman, die hij
echt wilde schrijven, maar hij faalde in de aanloop. Het verhaal van de vader
die zijn zoon probeert te redden greep hem erg aan. Zelf verloor hij zijn zoon
David, die geboren werd op de sterfdag van zijn vader, op jonge leeftijd. Hij
schreef over dit onderwerp eerder in zes weken tijd de roman Gars (2000),
dat volgens Driessen te vol staat met verhalen over levenslust en verdriet die
hij aan zijn zoon had willen vertellen.
Brands vond de kidnapping in Vader van God een
vondst.
Driessen was er lang mee bezig, omdat hij om die ontvoering
heen cirkelde. Het verhaal dijde uit tot negenhonderd pagina’s tot het
kristalliseerde rond de roadmovie. Jozef wilde Jezus zelfs corrumperen om te
voorkomen dat hij zijn noodlot zou ondergaan en maakte een diepe val. Driessen
dacht er lang over na hoe ver hij daarin wilde gaan.
Brands stelt dat God ons ook nodig heeft.
Driessen antwoordt dat het om een liefdesgeschiedenis tussen
mens en God gaat. Nadat Mozes de tien geboden heeft gestolen, kan God niet meer
onder ons uit. God heeft zelf geen vader en lijdt daaronder. Hij ziet de mensen
met hun vrije wil en wil ook wel eens weten hoe dat is. In de gedaante van een
mens gaat hij als verspieder aan het werk.
Tenslotte vraagt Brands kort hoe Driessen zich voelde na Vader
van God.
Bevrijd, zegt Driessen, na dertien jaar zelfs ontroerd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten