Botheid overheerst ons vermogen om te spelen
Lof der botheid
van neerlandicus René van Stipriaan draagt als ondertitel Hoe de Hollanders hun naïviteit verloren en bestaat uit losse essays
over het leven van ons volkje in de lage landen in de zestiende– maar vooral
zeventiende eeuw. De essays zijn een soort snapshots met als constante het
snelle beschavingsproces in die tijd. Van Stipriaan kan daar mooi over
vertellen. Het is goed dat Jeroen van Kan hem dat ook laat doen.
Van Kan merkt op dat de Hollanders, voorafgaande aan de
Gouden Eeuw, in de zestiende eeuw veel veranderingen ondergingen. Het boertige
volk aan de monding van de grote rivieren maakte een omslag in beschaving mee.
Van Stipriaan vertelt dat de Hollanders, volgens henzelf als
volgens anderen, bekend stonden als eenvoudige, botte lieden die niet niet mee
konden in de vaart der volkeren. Erasmus, die dit constateerde, nam aan het
begin van de zestiende eeuw zijn toevlucht tot het buitenland. Holland bevond
zich aan de rand van de wereld en had geen aansluiting bij de klassieke
cultuur, maar bleef moedwillig achterlijk. Het commentaar van Erasmus werd
gehoord en opgepikt wanneer Holland in het centrum van de wereldhandel komt te
liggen. De koopmansklasse komt op en men studeert vooral in Frankrijk. Daardoor
kan een sluipende ontwikkeling aanzwellen tot een zelfbewuste beweging. Pas in
de laatste decennia van de zestiende eeuw krijgt die een meer dwingende vorm
door de opstand tegen Spanje. Een migratiegolf vanuit Antwerpen zorgt voor een
grote groei van Amsterdam, dat daarmee enorme economische potentie krijgt. De
verandering zorgt ook voor een veranderende kijk op het leven en op zichzelf.
Men vraagt zich af hoe men het samenleven beter kan beheersen, zodat het niet
steeds in de war wordt gestuurd door hartstochten. Daarmee komt men uit bij de
leer van het neostoïcisme. Aan het eind van de zestiende eeuw maakt die een
opmars door aan de hand van humanisten als Roemer Visscher, Hendrik Spiegel en
Dirk Coornhert.
Van Kan meent dat het stoïcisme aansloot bij de
calvinistische volksaard.
Volgens Van Stipriaan was het een bredere beweging in
Europa. Het ging om het leren kennen van de eigen hartstochten die - volgens de
ideeën uit die tijd - de geest beïnvloeden. De gedachte dat lichaamsfuncties
het denken kunnen destabiliseren, maakt bewust van het theater dat zich in het
eigen hoofd en dat van anderen plaatsvindt. Dit zien we terug in de wereld die
Shakespeare schetst. In Holland werd het stoïcisme richtinggevend. De cultuur
werd door theatrale noties dubbelzinniger. Vondel schreef dat het leven een
schouwtoneel is, waarin iedereen zijn rol speelt en zijn deel krijgt.
Van Kan noemt minder bekende namen van schrijvers uit de
Gouden Eeuw als Matthijs van der Merwede en Willem Godschaick van Focquenbroch,
die iets intrinsieks Nederlands blijven houden.
Van Stipriaan antwoordt dat zelfs Constantijn Huygens, een
veelzijdig dichter die zich, net als John Donne, in spiegelpaleizen bewoog,
nooit zijn eenvoudige afkomst vergat. Men koesterde de Hollandse volksaard, die
nog steeds herkenbaar is in de uitspraak van voormalig minister De Jager die tijdens
een Europese vergadering zei dat hij dutch en daarom niet blunt was of aan Nederlandse
ministers die op zijn fiets naar het Binnenhof rijden. Een nadelig element van
deze aard is het gebrek aan empathie. Raadspensionaris Johan de Wit
proclameerde de eenvoud, maar speelde wellicht toch ook een rol en dat vermogen
neemt later af. Na de rijkdom in de zeventiende eeuw kwam ook de botheid weer
op die we nog steeds in de maatschappij terugzien.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten