Het leven een doolhof met Fellini-achtige kenmerken
Het verschijnen van de nieuwe roman De verzoening (2016) van schrijver R.A. Basart (1949) die na een paar
goed besproken gedichtenbundels in het onderwijs aan de slag ging, maakte me
nieuwsgierig naar zijn debuut De laatste
lach (1997). De titel deed me denken aan het spreekwoord wie het laatst
lacht, maar daarover kreeg ik in de roman geen uitsluitsel. Er waren meer zaken
waar ik geen chocola van kon maken. Het feit dat er regels zijn weggevallen
maakte het er niet eenvoudiger op om de betekenis te duiden. Het verhaal gaat in
ieder geval over hoofdpersoon Adam Beek, een leraar Nederlands die in een
identiteitscrisis belandt waarin literatuur en leven op een moeilijk te
ontwarren manier door elkaar heen lopen.
De belevenissen van Beek doen denken aan de verhalen van een
andere leraar Nederlands, L.W. Wiener, die op 12 mei j.l. de laudatio voor De verzoening uitsprak, maar De laatste lach is, anders dan de romans
van Wiener, grotesker, barokker, minder privé en vooral minder gemakkelijk te duiden.
Het duidelijkst zijn de stukken in het klaslokaal van Beek, al gaan die ook een
absurde kant op, waardoor Beek op een gegeven moment de toegang tot de school
ontzegd wordt. De conciërge op de school van Beek, een man van de oude stempel
die niets wil weten van digitalisering, herinnert zich dat hij eens op het eind
van een middag een been uit een wc zag steken en merkt later op dat Beek de
vapisseur heeft ontvreemd. Later vernemen we de ware naam van het apparaat, een
vaporisateur, die door hem als plantensproeier gebruikt werd.
De leerlingen, die door Beek met hun nekhaar aangeduid
worden, ruiken het onraad al:
‘Het nekhaar draait.
Nog meer teringlijders, onzeker grijzend. Want er is iets loos. Er is iets loos
met de leraar – maar wat? Hij klopt op zijn heupen. Brengt een sigaret
tevoorschijn, plat ding, vrijwel leeggelopen. Hij breekt het mondstuk af.
Breekt drie lucifers. Een lange vlam schiet naar het restje tabaksgruis. Eén
oog dichtgeknepen slaat hij met het brandend houtje om zich heen, door
dwarrelende grijze vlokken. Toch is het bovenal zijn zware aftershave die zich
meedeelt aan de voorste rijen.’
Op weg naar huis na het gesprek met de directeur komt hij
een knappe leerlinge van hem tegen die een lift van hem krijgt en dat leidt weer
tot brokken. Beek heeft het al niet gemakkelijk met zijn vrouw en zijn
vrienden. Zijn leven is een doolhof, waarin hij de lezer laat verdwalen.
In het verhaal komt een manuscript ter sprake dat uit de
gevangenis gesmokkeld is. Beek, die een bureau is begonnen om schrijfsels van beginnende
auteurs te beoordelen, probeert het als een product van hemzelf aan de man te
brengen. Het leidt tot een verhaal in een verhaal waarvan de verschillende
lijnen moeilijk van elkaar te onderscheiden zijn. In het tweede deel gaan we
terug naar de middelbare schooltijd van Beek, waarin wij de flamboyante Vernon
Cohen leren kennen die als Coen door het leven gaat en een bureaumedewerker van
Beek wordt. Aan het eind van hun vriendschap gaat Beek ervan door met Meta, de
vriendin van Coen. Tijdens de walpurgisnacht bralt hij in een Amsterdams café
met de kastelein en een andere literatuurfreak over het leven, dat door de
literatuur overwoekerd wordt. Zijn door alcohol benevelde geest denkt dat hij zijn
vrouw Elfje vermoord heeft. In het vierde en laatste deel komt Vernon weer
terug. Hij legt het bij met zijn vroegere vrouw Meta, die door Beek is
ingelijfd. Beek trekt zich terug met zijn dochter Manon. Ze rijden naar Italië
en namen en passant liftster Veerle mee die eerder alles is kwijtgeraakt.
Het geheel barst nogal uit zijn voegen door de vele
verwijzingen naar literatuur en literatoren daarvan, al is het maar hun
sterfdatum. In het bijzonder gaat het daarbij om Dante. La Divina Commedia wordt regelmatig aangehaald. De tocht, die
vanuit het Inferno via de Louteringsberg naar het Paradijs voert vormt een
leidraad voor het bestaan van de vroegere docent. De grote aandacht voor
Italianen, die bij mij een associatie met Fellini opriep, heeft wellicht ook te
maken met het feit dat Elfje, een Italiaanse, de poëzie uit haar geboorteland
in het Nederlands vertaalt.
De uitweidingen voegen weinig toe
aan de roman, al zijn ze op zich heel aardig, zoals over Jo Morre, een aangetrouwde
oom, die op familiefeesten zijn boekje te buiten gaat. Basart hanteert
verschillende stijlen en voegt zelfs een kluchtig toneelstukje in. Ik heb
begrepen dat De verzoening niet veel
anders van stijl is, dus wie genoten heeft van De laatste lach wordt op
zijn wenken bediend en anderen weten waar ze met Basart aan toe zijn.
Hier
de laudatio van Wiener.
.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten