Schrijver gaat voluit over een liefdesdrama en onze existentie
Het lezen van John Banville is een overrompelende ervaring.
Dat gold voor mij al toen ik ooit begon in de roman Schijngestalte, waarin het gaat over identiteit. In De blauwe gitaar vervolgt Banville zijn
zoektocht naar de mens die we zijn en die we denken te zijn aan de hand van
hoofdpersoon Oliver Orme, een Ierse kunstschilder, die tegen de vijftig
loopt, zijn kwasten heeft opgeborgen en steeds verder weg verwijderd raakt van
de werkelijkheid die hij eerst op zijn doeken probeerde te vangen.
In het begin van De
blauwe gitaar, waarvan de titel is ontleend aan regels van de Amerikaanse
dichter Wallace Stevens ‘De dingen zoals
ze zijn/ Worden anders op de blauwe gitaar’, klinkt de stem van de
hoofdpersoon nog niet zo overtuigd, hetgeen misschien komt door zijn
relaas over zichzelf als een dief en een schelder, hetgeen een verschrijving
is, maar al gauw wordt het onderwerp helder en gaat er een wereld voor ons open.
De negen maanden durende liefdesrelatie tussen Orme en de twintig jaar jongere,
gehuwde Polly Pettit is een onderwerp dat van alle tijden is, maar dat
fantastisch wordt uitgewerkt door Banville. Hij schrijft het als een
gedetailleerde en met wijsgerige bespiegelingen doorspekte terugblik aan een ‘je’
die verder niet bepaald is, maar die een toekomstige zoon van hem zou
kunnen zijn.
Orme spreekt Polly tijdens een feest op Klokkemakersavond
waar ook haar man, horlogemaker Marcus, en zijn eigen vrouw Gloria aanwezig
zijn. Op de terugweg in de auto zoekt Polly voor het eerst fysiek contact met
Orme door haar hand naar achter te steken naar het been van Orme. Verder
contact vindt plaats in zijn atelier, tot Marcus op zekere dag totaal overstuur
bij hem komt omdat hij ontdekt heeft dat iemand met zijn vrouw vrijt. Na deze
schrijnende scène waarin Orme zich niet bekend durft te maken als de minnaar,
vlucht hij naar zijn geboortehuis, een portierswoning die in verval verkeert.
Terwijl hij zich schuil houdt voor de wereld, formuleert hij zijn gedachten
over het mens-zijn, onze bedoelingen hier op aarde en zijn bespiegelingen over door
hem gepleegde diefstallen, te beginnen met een tube verf in een winkel waar zijn
moeder de eerste schildersmaterialen voor hem kocht.
Al gauw krijgt hij in de portierswoning bezoek van Polly die
hem vraagt haar naar haar ouders te brengen, hetgeen Orme, die overal aan
twijfelt, dan ook maar doet. Het bezoek aan het krankzinnige stel leidt tot hilarische
scènes, niet in de laatste plaats vanwege de komst van prins Freddy Hyland, die
de laatste telg is van een Duits geslacht dat over de streek heerste en ook het
huis in bezit had dat de vader van Orme huurde. De avond in een doezelige sfeer
in de salon met de vader van Polly die, voorafgaande aan het bezoek van
Freddie, voorleest uit een bundel over de onzichtbare werkelijkheid is wat mij
betreft het hoogtepunt in het boek. Superieur is de surreële sfeer die Banville
hier beschrijft, te beginnen met zijn zoektocht naar de salon:
‘Ik begaf me naar
beneden in het huis. Alles kwam me op een vreemde, dromerige manier bekend
voor: de muffe geur, het verschoten tapijt op de trap, de wazige voorouderlijke
portretten die loerden vanuit de schaduw, die hoedenkapstok en die aan de wand
gemonteerde geweien in de hal, de grootvadersklok opdoemend in de schemering.
Het was alsof ik daar lang geleden had gewoond, niet gedurende mijn jeugd, maar
in een gestileerde oudheid, in het benauwde herenhuis aan de achterkant van mijn
geest waar het verleden zich ophoudt, het onvermijdelijk verbeelde verleden.’
Het verhaal over het
liefdesdrama is vooral boeiend omdat we alleen vanuit het hoofd van Orme
vernemen hoe de zaken verliepen en hij een sympathieke maar onbetrouwbare verteller
is, al is die onbetrouwbaarheid eerder van feitelijke dan van filosofische aard.
‘Het is een rare zaak mij te zijn,’
zegt Orme als hij bij de ouders van Polly is en nodig naar buiten moet om
alleen te zijn, zelfs in de regen. ‘Maar
aan de andere kant: het is raar wie dan ook te zijn, daar ben ik van overtuigd.’
Aldus de schilder die, door de omgang met Polly, erop uit
was niet minder dan een totale transformatie en een nieuwe wereld tot stand te
brengen, al eindigt hij tenslotte met lege handen.
Het is, naast deze boeiende inhoud, vooral de toon en de virtuoze taal
met zijn prachtige beeldspraken, weer uitstekend vertaald door Arie Storm, die
de nieuwe roman van John Banville tot een adembenemend avontuur maakt dat zelfs
het leven, zo lijkt het, meer glans geeft.
Hier
mijn bespreking van De onsterfelijken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten