Neus in de boter blijkt een wassen neus
Het Filosofisch Kwintet belicht dit jaar het thema
onafhankelijkheid. In februari werd de aftrap gegeven met een programma over
journalistieke onafhankelijkheid. Gister op het Mag het licht aan festival in Amsterdam Noord ging het over de
onafhankelijkheid van staten en naties. Clairy Polak zegt dat we na het Brexit
met onze neus in de boter vallen. Helaas blijft ze daar ver van. Ze begint heel
formeel met een vraag over de betekenis van het paspoort aan de drie gasten.
Letterkundige Joep Leerssen weet dat men daarmee naar het
buitenland kan en weer terug. Historicus Thijs Kleinpaste noemt het een
privilege dat tegelijk een verplichting met zich mee brengt. Volgens politiek
filosoof Melvin Schut is het een formeel praktisch instrument. Ad Verbrugge
gaat terug naar de oorsprong van het woord: het passeren van de poort die in
onze tijd een landsgrens is.
Polak wil vervolgens horen of men zich een Nederlander
voelt.
Volgens Leerssen is dat een van zijn identiteiten, die
afhankelijk van de situatie op de voorgrond treedt. Schut wil niet praten over
gevoelens. Dat doet men in Zomergasten. Kleinpaste zegt dat het niet altijd
even genoeglijk is om Nederlander te zijn.
Verbrugge onderscheidt de begrippen volk, staat en natie.
Volk staat voor een innerlijk aspect, staat voor een institutioneel gegeven,
waarbij de machtsvraag gesteld wordt en natie zegt iets over de plaats, waar
volk en staat elkaar tegenkomen, zoals op de Krim.
Polak komt het voorbeeld van de Catalanen die zich willen
losmaken van de Spaanse staat omdat ze zich een volk voelen. Ze willen
commentaren vanuit dit gezichtspunt over het Brexit.
Er ontstaat een meningsverschil tussen Kleinpaste en Schut
over het motief van de Britten dat ten grondslag lag aan hun vertrek uit de
Europese Unie. Volgens Kleinpaste ging het om verbeeldingskracht, gebaseerd op
hun heroïsche geschiedenis, volgens Schut om een verschil van mening over het
inrichten van het zelfbestuur. Beiden denken dat de Britten zich bekneld
voelden in het korset van de EU.
In plaats van hierop verder te gaan, keert Polak terug naar
het sjabloon dat aan het onderwerp ten grondslag ligt en wil verder met het
nationalisme.
Leerssen wijst erop dat eurofobie aan de stemming in Groot
Brittannië heeft bijgedragen. Farage wees meteen op Frankrijk dat straks ook
zijn kans moet grijpen.
Naast xenofobie speelde ook verzet tegen de hoge heren mee,
vooral omdat die niet tot het eigen volk behoorden. Dit soort etnocentrisme
ziet we overal bij afscheidingsbewegingen in Europa.
Schut heeft een andere opvatting over nationalisme, namelijk
jezelf teveel geven dan gerechtvaardigd is om de eigen belangen te verdedigen.
Hij beschouwt het populisme als een verdediging van het belang van het volk
tegen de elite.
Verbrugge probeert, zoals hij vaker doet, de tegenstellingen
te overbruggen met het benadrukken van de overeenkomsten, namelijk de
vervreemding van de politieke orde.
Polak vraagt zich af waarom men in het ene geval wel in
opstand komt en in het andere geval niet. Wat m.a.w. het verschil is tussen
Engelsen en Friezen.
Leerssen komt met een verhelderend onderscheid tussen
patriottisme en nationalisme. In het tweede geval heeft men een vijand nodig,
zoals de Britten die in de EU vonden.
Kleinpaste maakt het beeld weer waziger door te stellen dat
het patriottisme zich op Europees niveau kan voorkomen. Als de natie samenvalt
met de staat wordt het nationalisme verbeten. Het nationaal idealisme moet
worden gewantrouwd.
Schut is het daarmee niet eens. Hij ziet de Europese Unie
als een superstaat in plaats van een intergouvernementele organisatie zoals de
Navo.
Polak wil weg van de sentimenten en het nationalisme en
brengt een nieuw element in. Is het streven naar onafhankelijkheid nog wel vol
te houden in een globaliserende wereld?
Volgens Schut wel, want onafhankelijkheid is altijd
betrekkelijk.
Leerssen denkt van niet. Staten zijn al heel lang gebonden
aan internationale verdragen die de macht van het parlement tot een wassen neus
maken. Als tegenreactie zet men in op nationale symbolen als de vlag. Kleinpaste
herkent deze dynamiek, maar denkt toch dat een andere politieke keuze mogelijk
is. Verbrugge legt uit dat er in de jaren negentig een sterke ontgrenzing
optrad op economisch en technisch gebied.
Leerssen wijst erop dat instituties werden opgeheven en een
risicomaatschappij het leven zag die weer leidde tot een grotere behoefte aan
zekerheid.
Tenslotte wil Polak weten waar we ons bevinden en hoe we
verder moeten.
Schut denkt dat de soevereine gedachte nog steeds aanwezig
is en dat die het beste in een intergouvernementele organisatie tot zijn recht
komt, waarin de macht door de burgers gecontroleerd wordt. Kleinpaste vindt dat
te optimistisch. Hij vindt de opkomst van het nationalisme bedreigend voor het
individualisme. Daarom moet links herinvesteren in het publieke domein.
Leerssen denkt dat we op een tweesprong staan. De onthutsing in het Verenigd
Koninkrijk bewijst dat er veel te zeggen valt voor een bestuur op verschillende
niveaus waarbij de EU zich alleen met internationale kwesties bezig houdt. Alleen
vinden dat er meer van onderop bestuurd moet worden.
Het was jammer dat de uitzending te veel bleef hangen in
begripskaders, terwijl het Brexit juist een kans bood om nader in te gaan op nieuwe
vormen van bestuur, zoals een stadsbestuur. Pas aan het eind werd daar iets
over gezegd. Een festival met de naam Mag het licht aan doet meer verwachten dan een schermutseling over begrippen. De oplossing moet m.i. gezocht worden in lokale autonomie onder de
paraplu van een groter verband en daar dient aan gewerkt te worden in plaats van gefilosofeerd.
In juli volgen nog uitzendingen over onafhankelijkheid, bezien
vanuit de financiële sector, de rechtspraak, de politiek en de wetenschap. Het
Filosofisch Kwintet krijgt nog vier kansen om van de wassen neus af te komen.
Hier
mijn verslag van de uitzending over journalistieke onafhankelijkheid.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten