Een vorstelijk weerzien van twee literatoren, zo pas nog in
de bloei van hun leven
Ter gelegenheid van het overlijden van Henk Hofland
(1927-2016), die schreef onder de naam H. J. A. Hofland en onder het pseudoniem
S. Montag elke zaterdag een column in de NRC vulde, hierbij een gesprek dat Wim
Brands met hem had over zijn boek De
kronieken van S. Montag (2010) met als ondertitel Nederland 1975-2010. Geert Mak zegt daarover in zijn inleiding het
volgende: Montag's kronieken
vormen een boek dat gaat over het plankton van de geschiedenis. Een boek over
de mini-gebeurtenissen die de grote verhalen voeden, de kleinigheden die alles
zeggen, de zo snel vergeten lijfgeur van het verleden.
Jan Tromp noemt Hofland vanmorgen in de Volkskrant de beste stilist van
Nederland.
Brands begint over een toespraak die
Hofland op 4 mei zou houden, maar die hij geweigerd heeft.
Hofland zegt dat men zijn toespraak
wilde inzien en dat hij dat weigerde. Hij denkt dat men bang was dat hij iets
zou zeggen dat tegen het zere been van terroristen zou zijn, maar vindt dat
absurd en zegt dat we daarvoor niet op de wereld zijn.
Brands vraagt of dit een teken des tijds is.
Hofland antwoordt dat ook in de jaren vijftig wel
gecensureerd werd, maar niet vanuit angst voor fundamentalisten of andere
idioten die denken dat ze een barrière moeten slechten. Hij vindt zichzelf geen
opruier, zeker niet in zo’n situatie. Hij weerspreekt het vermoeden van Brands
dat mensen die de oorlog meegemaakt hebben anders reageren dan mensen van na de
oorlog, maar erkent dat ze wel een andere opvoeding hebben gehad, overigens net
als mensen die voor of na de val van de Muur opgegroeid zijn. Hij komt als
vanzelf te spreken over het bombardement op Rotterdam, waar hij werd geboren.
Zijn ouders zaten met hem onder aan de trap. Na een bominslag nabij, die de
veengrond deed golven, rende zijn vader het huis uit, gevolgd door zijn moeder
en hijzelf, dus het was geen vrouwen en kinderen eerst, zegt Hofland met een
kwinkslag. Ze doken vervolgens in een provisorische loopgraaf die door
mariniers was gegraven en gingen daarna met de buren in hun auto naar de
polder, waar hij met een lorrie speelde die door tuinders werd gebruikt. Uit
angst voor plundering gingen ze terug naar de stad, die inmiddels in brand
stond. Hij ging naar het gebombardeerde huis in de buurt en zag daar twee
legervoertuigen op hun rug. Hij stal een lampje van een achterlicht.
Brands merkt op dat Montag geen relschopper is en vraagt of
hij door de oorlog argwanend geworden is.
Hofland antwoordt dat Montag door het leven argwanend is
geworden en liever wat afstand houdt. Hij is zeker geen spontane omhelzer of iemand
die een ander door de telefoon meteen met de voornaam aanspreekt.
Brands komt terug op de geboorte van zijn alter ego.
Hofland vertelt dat Montag het licht zag in een tijd dat
Nico Scheepmaker een kritisch stuk schreef over de kroonprinses en daarvan
niets wilde terugnemen, zodat Hofland hem moest ontslaan en zelf een rubriek moest
vullen. Op zoek naar een pseudoniem zag hij een advertentie in The Observer van
een bankiersbedrijf dat Samuel Montague heette. Die naam vond hij aardig als
het de laatste twee letters eraf haalde. Montag heeft een vaste leeftijd van
net nog geen zestig, als men de wilde haren kwijt is, maar de verbazing nog
niet.
Brands zegt dat de verbazing in de columns van Montag steeds
terugkomt. Hij las over een discussie over vernieuwing die geen zin heeft.
Volgens Hofland is vernieuwing een voldongen feit en dient
men zich te verstaan met de nadelen. De digitale revolutie heeft naast
afzichtelijke ook goede kanten, zoals Wikipedia en email.
Brands zegt dat Montag vaak in de tram zit.
Hofland zegt dat hij ook met bus en trein rijdt. Het
openbaar vervoer biedt een venster op de wereld en daarom mag daar nooit
televisie in komen. Buiten is altijd wel iets verrassends te zien. Hij vertelt
een anekdote over een Belgische trein met vieze ramen die hij eerst
schoonmaakte voordat hij de conducteur het sein gaf de reis te beginnen.
Brands neemt afscheid van de man die altijd kon zeggen
hoeveel handdrukken men weg is van een ander en vraagt hoeveel handdrukken hij
weg is van Stalin.
Twee, zegt Hofland beslist. Hij gaf zelf ooit Gorbatsjov een
hand en neemt aan dat die Stalin wel eens de hand heeft geschud. Hetzelfde
geldt voor Marilyn Monroe via John F. Kennedy, al noemt Hofland dat opeens één
handdruk.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten