Vitaal en openhartig proza over twee meisjes die losgaan in
de stad
De informatie die over Pam Emmerik loskwam na haar vroege
dood maakte dat ik graag eens een roman van haar ter hand wilde nemen. Het bottenpaleis is haar debuutroman en
voldoet in ruime mate aan de eisen die men daaraan kan stellen: het verhaal is
boeiend, de stijl flitsend en het taalgebruik weergaloos.
In veertien korte hoofdstukken wordt de geschiedenis van Isabel
en Frances uit de doeken gedaan. De eerste raakte haar ouders Jack en Laura bij
een auto-ongeluk kwijt, de tweede had een moeder die in een inrichting kwam en
een vader die de hort op ging, waardoor beide meisjes werden opgevoed door
grootmoeder Hannah, maar al snel voor een eigen leven kiezen, respectievelijk in
Amsterdam en Utrecht, met alle seksuele uitspattingen die daarbij horen.
Isabel weet wel hoe ze een man moet verleiden, zoals Felix
bijvoorbeeld: ‘We gingen niet met elkaar
naar bed, alle trucjes die ik anders zonder gêne in de strijd wierp om mijn
horizontale doel te bereiken liet ik bij Felix achterwege: felrode lippenstift,
met je hand door je haar woelen, aan één stuk door bemoedigend glimlachen,
dieper ademhalen dan gewoonlijk, hoofd schuin houden, plotseling afwezig kijken,
kleine terloopse aanrakingen, veel, veel onnozele vragen stellen,
tieten-inkijkje natuurlijk, met je kont draaien als je naar de wc liep, ik deed
het niet, kon het niet, verdomde het.’
De roman begint met de fascinatie van Isabel met de dood. Ze
bezoekt stervenden om het mysterie van de dood te ontrafelen, maar komt daar
natuurlijk niet achter. Ze steelt wel pillen om die zelf te kunnen gebruiken
als haar tijd of die van een ander gekomen is.
Frances vertelt over de tijd dat ze in het grote landhuis
woonden, dat eerder een hotel was en dat bij een erfenis aan hen toekwam. Hun
vaders deden er goede zaken en leefden een luxe leven met vele vrienden die uit
Amsterdam overkwamen. Frances zag Isabel als haar wederhelft.
Isabel vertelt op haar beurt over grootmoeder Hannah. Deze
excentrieke vrouw kreeg periodiek een boekhandelaar over de vloer die haar
nieuwe boeken bezorgde en een glas wijn niet afsloeg. Isabel maakte gebruik van
de gelegenheid om gemalen pillen in hun glazen te doen en hen daarmee te doden.
Frances vertelt over haar moeder die in een inrichting zat
en haar liefde voor Isabel, die ze in wil smeren met jam en dan aflikken, maar die
niet wederkerig is.
‘En ik denk terug aan
al die keren dat ik naast haar ontwaakte en de opwinding me te machtig werd,
mijn ene hand op haar ontblote borst legde terwijl ik de vingers van de andere
tussen mijn benen heen en weer bewoog tot ik klaarkwam, maar zonder vreugde,
van de beelden die ik me van Isabel herinner is dit het hardnekkigst; haar
argeloze gezicht, een klein spuugbelletje op haar onderlip,droomvuist gebald
onder kin, het laken weggeschopt tot aan het voeteneind, mijn geslacht kloppend
tussen mijn dijen,mijn vingers die geoefend spasmen opwekken, mijn andere hand
liggend op haar borst, klaar om elk moment jam aan te kunnen wijzen, hier, of
daar, veeg toch af, meisje!’
In Utrecht krijgt ze contact met Suzie die getraumatiseerd
is en snel huilt: ‘Om haar te troosten
zei ik dat haar ouders stomkoppen waren die nooit gezien hadden hoe geweldig
hun dochter was. Suzies gezicht vertrok. Ze kreeg een driftbui. Het was negen
uur precies. Een halfuur later zouden de tranen arriveren, daar kon je je
horloge op gelijk zetten.’
De roman heeft een enorme stuwing door een overvloed aan anekdotes.
Asielzoekers geven de roman nog meer kleur en opsommingen zijn nooit ver weg,
zoals over mannensoorten: ‘Er waren
andere mannen genoeg. Mannen in overvloed. Mannen zat. Mannen ontelbaarder dan
zandkorrels, ontelbaarder dan regendruppels, ontelbaarder dan grassprieten, dan
kippeneieren, dan straatstenen, dan hondendrollen op de stoep.’
Het bottenpaleis doet
soms denken aan de gekte van Charlotte Mutsaers. Het is hysterisch en
gezwollen, maar ook zeer vitaal en eerlijk en daarmee een genot om te lezen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten