Alles heeft een prijs, maar de bureaucratie maakt wel erg
duur
In deze laatste aflevering van het seizoen gaat Het
Filosofisch Kwintet over de menselijke maat. Clairy Polak en Ad Verbrugge
hebben bestuurskundige Albert Jan Kruiter (zie foto), econome Irene van Staveren en
rechtsfilosoof Diederik Boomsma uitgenodigd om na te denken over dit aspect van
de duurzame mens.
Polak begint met de zorg die verkruimelt en wil van Kruiter
horen wat er mis was met de verzorgingsstaat. De bestuurskundige legt de
oorzaak van het falen daarvan in de bureaucratische organisatie. Ook Boomsma
meent dat de verstatelijking van de zorg problematisch was. Door de moderne nadruk
op individuele rechten werden de plichten veronachtzaamd. Van Staveren vertelt
over een onderzoek bij banken naar de dienstbaarheid ten opzichte van klanten,
die dwars op de bedrijfscultuur staat. Kruiter zegt dat het in de zorg niet
anders is. Door het centraal stellen van de rechten is de menselijke maat
verdwenen. Verbrugge voegt daaraan toe dat door anonimisering de menselijke
relatie plaats heeft gemaakt voor de transactie.
Polak wil weten waar dan precies de pijn zit.
Volgens Kruiter kunnen we tegenwoordig het recht op passend
onderwijs niet meer waarmaken en zitten gehandicapte kinderen daardoor thuis. Van
Staveren wijst erop dat de verzorgingsstaat zozeer uitdijde dat die
onbetaalbaar werd, maar voegt daaraan toe dat ze het debat daarover niet tot de
financiële kant wil verengen. Boomsma onderscheidt drie corrumperende effecten
van de bureaucratie: het individu wordt afhankelijk, het systeem breidt zich
uit en anderen willen niet meer meedoen. Volgens Kruiter is de tegenwoordige decentralisatie
een manier om te ontrechten en de menselijke maat weer terug te krijgen. Dan moet
echter de overheid niet voor politieagent blijven spelen, want daarmee keert de
controle staat in verhevigde vorm terug.
Polak vraagt haar gasten of de menselijke maat zich herstelt
als de overheid zich terugtrekt.
Volgens Van Staveren klagen zorgaanbieders dat ze veel meer
contracten met gemeenten moeten afsluiten hetgeen meer overheadkosten met zich
meebrengt. Ze bepleit dat ook de organisatie van deze aanbieders verandert. Zo
niet dan gaat de zorg alleen maar meer kosten. Ze noemt als voorbeeld de acties
van opticiens om meer brillen te slijten die de kosten van de zorg alleen maar
opdrijven. Kruiter stelt dat rendementsdenken in marktsituaties nog niet tot
goedkopere zorg leidt. Daarvoor is een totaal overzicht nodig.
Polak noemt de broodfondsen die op kleinschalige manier een
vangnet bieden aan zelfstandige ondernemers.
Boomsma ziet daarin - met sociale controle en morele
oordelen - de menselijke maat terugkeren. Kruiter vreest dat de broodfondsen op
den duur, als blijkt dat solidariteit toch niet zo gemakkelijk te organiseren
valt, net zo bureaucratisch of meer worden. Er zullen altijd mensen blijven die
buiten de boot vallen.
Polak wil weten of de staat overbodig is.
Boomsma stelt dat intermediërende instanties als kerk en
familie vroeger in moeilijke gevallen zorg verleenden. De staat die de
naastenliefde onmogelijk heeft gemaakt, moet volgens Kruiter wennen aan het
ongelijkheidsbeginsel. Verbrugge stelt dat het invoeren van individuele rechten
tot de ondermijning van de menselijke maat heeft gevoerd. Kruiter waarschuwt
dat we door het opeisen van rechten opnieuw in een duur patroon terecht komen,
waar we juist uit willen. Verbrugge zegt dat alles nu eenmaal een prijs heeft
en bedoeld dat de bureaucratie de zorg wel erg duur maakt en dat we dus beter
een ander systeem kunnen kiezen al hangen daar ook weer nadelen aan.
Polak gooit de knuppel nog eens in het hoenderhok door de
problemen te wijten aan de liberale ideologie.
Voordat de discussie hierover kan oplaaien wordt die alweer
geblust door Verbrugge die antwoordt dat dit afhankelijk is van welke betekenis
met aan het begrip liberalisme geeft.
Het zou een mooie stap zijn geweest naar de libertaire maatschappij
opvatting, maar zover gaat het kwintet niet. Kruiter wil toe naar een
maatschappij waarin negentig procent van de mensen de eigen boontjes dopt en de
overheid dat doet voor de resterende tien procent. Boomsma gaat daarin mee en
ziet oudere vormen van de verhouding tussen individu en gemeenschap met daarin
zorgplicht weer terugkomen. Van Staveren spreekt liever van verantwoordelijkheid
dan van zorgplicht, omdat het laatste haar doet denken aan de benauwde jaren
vijftig. Kruiter zegt dat in de WMO al recht op menselijke maat is opgenomen:
als men zorg goedkoper kan inkopen dan de voorgestelde organisatie biedt,
krijgt men daartoe de gelegenheid. Rechten zijn volgens hem voorwaardelijk aan
plichten, al vindt Polak dat erg paternalistisch klinken. Volgens Boomsma zijn mechanismen
rond de zorg als verinnerlijking, sociale controle en staatsingrijpen
communicerende vaten en ziet hij liever de eerste twee dan de laatste.
Op de vraag van Polak of men in sociale controle gelooft,
antwoordt Verbrugge dat dit bij een relationeel vrijheidsbegrip hoort, dat
nieuwe plichten met zich meebrengt. Kruiter denkt dat initiatieven soms wel en
soms ook niet zullen lukken en dat men daarom per keer de zaak moet bekijken.
Boomsma stelt dat elk systeem zijn feilen heeft, maar dat dit minder negatieve
neveneffecten zal hebben. Verbrugge is het met hem eens dat een systeem alleen
nooit de oplossing kan zijn maar dat ook de mentaliteit belangrijk is. Het is onze
condition humaine om een zekere ongelijkheid te accepteren. Het leven is tenslotte
wat we er samen van maken. Dat laatste was een mooie afsluiting van deze serie
gesprekken over menselijke waarden. Uiteindelijk gaat het om tolerantie,
acceptatie en naastenliefde.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten