Welcome, reader! According to Antony Hegarty in this second decade of the new century our future is determined. What will it be? Stays all the same and do we sink away in the mud or is something new coming up? In this blog I try to follow new cultural developments.

Welkom, lezer! Volgens Antony Hegarty leven we in bijzondere tijden. In dit tweede decennium van de eenentwintigste eeuw worden de lijnen uitgezet naar de toekomst. Wat wordt het? Blijft alles zoals het is en zakken we langzaam weg in het moeras van zelfgenoegzaamheid of gloort er ergens iets nieuws aan de horizon? In dit blog volg ik de ontwikkelingen op de voet. Als u op de hoogte wilt blijven, kunt u zich ook aanmelden als volger. Schrijven is een avontuur en bloggen is dat zeker. Met vriendelijke groet, Rein Swart.

Laat ik zeggen dat literaire kritiek voor mij geen kritiek is, zolang zij geen kritiek is op het leven zelf. Rudy Cornets de Groot.

Do not go gentle into that good night, Old age should burn and rage at close of day; Rage, rage against the dying of the light. Dylan Thomas.

Het is juist de roman die laat zien dat het leven geen roman is. Bas Heijne.

In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God. Johannes.



maandag 8 juni 2015

Wim Huijser over Dichter bij Dordt, VPRO Boeken, 7 juni 2015



Dichter die erbij bungelde als een neefje van de familie

Wim Huijser, die ik al kende van zijn aardige boekje 50 maal lezer, schreef de biografie van Cees Buddingh (1918-1985), die onder andere bekend werd door zijn onzingedichten. Wim Brands vraagt Huijser, wanneer hij met de biografie begon.
Toen Huijser 19 jaar was schreef hij een scriptie over Buddingh uit Dordrecht omdat die uiterst toegankelijk was voor scholieren en studenten. Het werd een oerontmoeting, zegt Huijser, in een kamer die vol stond met twintig of dertig duizend boeken, die, anders dan de huiskamer van zijn ouders, naar literatuur ademde. Het was een bastion waar een schrijver zich thuis voelde.

Brands wil weten wanneer Huijser aan de opdracht begon.
Huijser vertelt dat hij in 2011 de opdracht kreeg om snel een biografie te schrijven (wellicht vanwege het sterven, 30 jaar geleden, rs.) maar daarvoor al jaren bezig was met publicaties van verschillende aspecten van het dichterschap van Buddingh.

Brands begint weer over diens onzingedichten en vraagt Huijser de laatste strofe van De blauwbilgorgel voor te lezen waarin het gaat over doodgaan.
Huijser vertelt dat de perioden tussen 1942 en 1944 en tussen 1947 en 1949 in een sanatorium in Soest beslissende jaren voor Buddingh waren. Zeven jaar was hij zwaar ziek, soms met de dood voor ogen. Ook in het sanatorium, waar vrienden stierven, leefde hij dicht bij de dood maar hij was tijdens de oorlogsjaren tegelijk vrij om te lezen en zonder angst om opgepakt te worden.

Brands kent het werk van Buddingh maar had zich nooit gerealiseerd hoe beslissend die jaren van ziekte waren.
Huijser vertelt dat Buddingh in het sanatorium tevergeefs aansluiting probeerde te vinden met de literaire wereld van zijn tijd, maar dat dit plat liggend in zijn bed niet meeviel. Hij correspondeerde over de zeventig Gorgelrijmen die hij in 1942 geschreven had naar aanleiding van een Engels kinderboek dat Bluebillgurgle heette en hem aan het fantaseren zette.

Brands komt terug op de laatste strofe van De blauwbilgordel waarin hij schermt met de dood.
Huijser zegt dat naast de blijmoedigheid ook vaak vergeten gruwel in de gedichten voorkomt.

Brands begint over de tijdschriften van de Vijftigers als Gard Sivik en Barbarber waaraan Buddingh meewerkte. Hij haakte aan bij Barbarber toen dat over zijn hoogtepunt heen was.  K.Schippers, die een van de oprichters was, vergeleek hem als een kameleon die in geen velden of wegen te bekennen was. Buddingh hoorde nergens bij, bungelde erbij als een neefje

Brands vraagt of dat door het sanatorium kwam.
Huijser zegt dat hij de minste aansluiting had met leeftijdsgenoten, want die waren hem voorbij gesneld.

Voelde Buddingh zich aan het eind van zijn leven miskend?
Huijser vindt het jammer dat hij voor optredens altijd voor zijn light verse gevraagd werd, terwijl hij meer in zijn mars had. Zijn poëzie in de jaren zeventig had een andere toon.

Volgens Brands zette hij zichzelf ook als nonsens dichter neer.
Huijser verklaart dit vanwege de trouw aan zijn uitgever die baat had bij het genre.

Brands begint over W.F. Hermans die het vierde dagboek van Buddingh afbrandde.
Huijser zegt dat dit juist was na zijn zestigste verjaardag toen hij ereburger van Dordrecht werd en goede kritieken kreeg van J.J. Peereboom. Hermans deed vooral een persoonlijke aanval die hem telkens als hij het leest weer koude rillingen bezorgt.

Huijser eindigt met de laatste twee strofen van het gedicht In memoriam Beertje M. uit de bundel met lange gedichten Het houdt op met zachtjes regenen, die bekroond werd met de Jan Campertprijs. Die moeten Hermans de mond snoeren.

Hier mijn recensie van 50 maal lezer, hier een inventarisatie van knipsels over Buddingh.

1 opmerking: