Welcome, reader! According to Antony Hegarty in this second decade of the new century our future is determined. What will it be? Stays all the same and do we sink away in the mud or is something new coming up? In this blog I try to follow new cultural developments.

Welkom, lezer! Volgens Antony Hegarty leven we in bijzondere tijden. In dit tweede decennium van de eenentwintigste eeuw worden de lijnen uitgezet naar de toekomst. Wat wordt het? Blijft alles zoals het is en zakken we langzaam weg in het moeras van zelfgenoegzaamheid of gloort er ergens iets nieuws aan de horizon? In dit blog volg ik de ontwikkelingen op de voet. Als u op de hoogte wilt blijven, kunt u zich ook aanmelden als volger. Schrijven is een avontuur en bloggen is dat zeker. Met vriendelijke groet, Rein Swart.

Laat ik zeggen dat literaire kritiek voor mij geen kritiek is, zolang zij geen kritiek is op het leven zelf. Rudy Cornets de Groot.

Do not go gentle into that good night, Old age should burn and rage at close of day; Rage, rage against the dying of the light. Dylan Thomas.

Het is juist de roman die laat zien dat het leven geen roman is. Bas Heijne.

In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God. Johannes.



maandag 4 februari 2013

Recensie: Het Rood en Het Zwart (2006), Stendhal


Drakerig verhaal over Julien die moet kiezen tussen armee of clerus

In Het Rood en het Zwart schetst Stendhal (1783-1842) het leven van de intelligente Julien Sorel, een Franse jongen van eenvoudige komaf, in een tijd dat Napoleon verslagen is en Frankrijk de restauratie van oude tradities ter hand neemt. Stendhal neemt sterk stelling tegen deze ontwikkeling. Door middel van Julien Sorel kan hij in deze Kroniek van 1830 zoals de ondertitel luidt, zijn moderne, vrijheidslievende ideeën kwijt. 

Burgemeester de Renâl van het plaatsje Verrières in de Jura heeft Julien aangenomen om zorg te dragen voor de opleiding van zijn kinderen. Daarmee kan hij zijn tegenstrever Valenod, directeur van het plaatselijke armenhuis, de ogen uitsteken. Julien is een goed katholiek, iemand die veel leest, het Nieuwe Testament uit zijn hoofd kent, maar onbekend is met de gebruiken in de hogere kringen.

In de eerste honderd bladzijden ontwikkelt zich een geheime verhouding tussen de houtzagerszoon en de burgemeestersvrouw, twee heel verschillende personen, die hun hartstocht laten prefereren boven de etiquette, al gaat dat niet gemakkelijk. Mevrouw de Rênal vreest dat ze met een bullebak te maken krijgt, maar is verrast door de verschijning van de knappe jongen. Net als Julien heeft ze weinig ervaring in de liefde. Beiden zijn erg verlegen en onhandig. Als de een een toenaderingspoging probeert, houdt de ander het af en omgekeerd, maar op een avond in de tuin in het buitenverblijf van het burgemeestersgezin komen de handen samen. Er hoeft echter weinig te gebeuren om het wantrouwen te doen oplaaien. Julien heeft een hekel aan de aristocratie. Als hij aan mevrouw de Rênal vraagt een portretje uit zijn bed te halen voordat haar man die met nieuw stro opvult, denkt mevrouw dat Julien op een ander verliefd is. Ze weet niet dat het om een portretje van Napoleon gaat.   

Julien heeft de eerzucht om een soort Napoleon te worden. De afgezette keizer is zijn grote voorbeeld, de rest is misleiding. In een tijd van restauratie heeft hij echter de wind niet mee. Het rood en zwart slaat op de keuze van Julien voor het leger dan wel voor de kerk. Als de koning op bezoek komt en Julien dichtbij de bisschop staat die alle aandacht van de meisjes krijgt, overweegt hij een kerkelijke functie te gaan uitoefenen, maar eigenlijk heeft hij weinig op met de kerk.

Het einde van de verhouding tussen de geliefden wordt ingeleid door een ernstige ziekte van de jongste zoon van mevrouw. Die veroorzaakt bij haar wroeging over haar gedrag. Julien vreest dat ze hun relatie zal verraden, maar beterschap van de jongen zorgt bij hem voor opluchting, al is die tijdelijk. Na een schimmige briefwisseling waarbij de directeur van het armenhuis een stevige vinger in de pap heeft, vertrekt Julien alsnog naar het seminarie. Daar komt hij terecht in een toestand van veel naijver en intriges, zo vertelt hij tijdens het afscheid aan zijn vroegere minnares. Aan het eind van het eerste deel vertrekt hij naar Parijs om secretaris van een minister te worden.

Het tweede deel laat ik zitten omdat ik veel moeite had met de stijl van Stendhal. Zijn in 2009 verschenen Liefdesverhalen (2009) konden me al niet bekoren, maar omdat Het rood en het zwart een veelgeprezen klassieker is, wilde ik een nieuwe poging wagen om te zien of Stendhal me met een kloeke roman wellicht voor zich kon winnen. Helaas botsten zijn zinnen alweer gauw in mijn hoofd. Aan Hans van Pinxteren kan het niet liggen. Ik vond de verteltrant opnieuw warrig, als ik dat mag zeggen van een roman van zo´n kleine tweehonderd jaar geleden. Als Stendhal nu zou leven zou ik zeggen dat hij van de hak op de tak springt en dat hij beter over de structuur moet nadenken. Van een beschouwing gaat hij zomaar over een verhalende stijl en omgekeerd, bijvoorbeeld als het gaat over madame Rênal die in gesprek is met Julien. Tijdens de conversatie breekt de verteller in met een fragment over haar naïeve karakter.
‘Mevrouw de Rênal was een van die vrouwen uit de provincie die men de eerste twee weken na de kennismaking makkelijk voor een onnozele hals zou kunnen houden. Zij had geen enkele levenservaring en was weinig genegen tot praten. Fijngevoelig en terughoudend als ze was, schonk zij vanuit de hang naar geluk die alle wezens eigen is, meestal geen aandacht aan het doen en laten van de grove lieden in wier midden het lot haar had geworpen.’

De alwetende verteller schakelt gemakkelijk over van het hoofd van mevrouw de Rênal naar dat van Julien en breekt ook geregeld in om zijn maatschappelijke zienswijze te verduidelijken. Bijvoorbeeld in het eerste hoofdstuk als het over de tirannie van de openbare mening, zoals verwoord door burgemeester de Rênal, gaat: ‘Feitelijk oefenen deze fatsoenlijke lieden een ergerlijk despotisme uit; door dit nare woord wordt het verblijf in kleine stadjes zo ondraaglijk voor wie heeft geleefd in de grote republiek met de naam Parijs. De tirannie van de openbare mening – en wat voor mening - is in de kleine Franse stadjes even bête als in de Verenigde Staten van Amerika.’

Bijzonder sterk is een intermezzo over huwelijk liefde in de 19de eeuw:
‘Vreemd toch, wat de negentiende eeuw van het huwelijk heeft gemaakt! De verveling van het huwelijksleven maakt onherroepelijk een einde aan de liefde, zo er voor het huwelijk al sprake was van liefde.’ Dit is het ellendige gevolg van de overbeschaving, stelt de verteller. ‘Als een jongeman ook maar enigszins ontwikkeld is, is hij op zijn twintigste zo ver verwijderd van de natuurlijke ongedwongenheid dat de liefde vaak alleen maar een uiterst vervelende plicht voor hem is.’ De verhouding tussen Julien en zijn geliefde zou in Parijs veel gemakkelijker zijn.

De belezen Julien kent De bekentenissen van Rousseau. Af en toe deed Het Rood en Het Zwart denken aan de liefde van Rousseau voor madame de V. en zijn droevige afscheid van haar. Hoewel ik de vrijheidslievende opvattingen van de schrijver zeer waardeer, vond ik één deel van Het Zwart en het Rood wel genoeg. Ik probeer het straks nog eens met de roman La chartreuse de Parma, vertaald als De Kartuize van Parma, dat Stendhal in een paar maanden tijd in Italië schreef. Wellicht kan hij me daarmee voor hem winnen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten