Liefde voor de poëzie trekt fictieve zedenschets omhoog
Zachte riten is
een zedenschets over het academische milieu, waarin hoofdpersoon poëziedocente
Guusje Bouhuys betrokken raakt bij een vermeende proefschriftfraude van collega
Leon die ze al lang en goed kent. Hoofdmoot van het verhaal is manier waarop
Guusje omgaat met het plagiaat van Leon dat door hun baas wordt aangekaart. Deze
bobo vraagt haar een oogje in het zeil te houden omdat ze met Leon meeleest.
Zij komt daardoor in een moeilijk parket, waardoor ze zelfs buiten zijn weten op
een keer zijn kamer binnengaat om poolshoogte te nemen. Zachte riten, dat eerst om te smullen is, daarna wat wegzakt, wordt
opgehaald door de constructie die eraan ten grondslag ligt. Hoewel de zaak heel
gemakkelijk in drijfzand terecht had kunnen komen, weet Marja Pruis haar voeten
op het eind weer op het droge te krijgen. Ze gooit allerlei ballen op en weet ze
op het eind allemaal weer op te vangen. Het beeld van de vos en de krekels waarmee
ze zelf mee afsluit, daar kan ik niet aan tippen.
Zachte riten is op
de eerste plaats geslaagd door een boeiende schets van de onderwijswerkzaamheden
van Guusje en haar contacten met collega’s. Door het koppelen van deze en andere
zaken aan de fraude, ontstaat gelaagdheid. In het korte eerste deel van de
roman die uit drie delen bestaat waarbij het middelste deel zo’n beetje alle
volume in zijn rekening neemt, gaat ze met haar broer Lucas naar New York om
daar een gerenommeerde stervende feministische schrijfster te interviewen,
hetgeen haar niet kan bekoren. Dat is nog voor de ineenstorting van de Twin
Towers. In het laatste deel verbindt Pruis dat interview met de zaak van Leon
en laat zien dat de kwestie van plagiaat maar een beperkte betekenis heeft.
Pruis slaagt nog meer in haar schets door de overrompelende
stijl waarin ze het verhaal giet. De dialogen zijn flitsend en nauwelijks
voorspelbaar, de gebeurtenissen haken in elkaar en geven spanning en vaart,
zoals de onverklaarde maar diep doorwerkende dood van Lucas. Scènes lopen moeiteloos
door elkaar heen. Ook op zinsniveau zien we dit, zoals in een fragment waarin
ze in haar woning de opdracht van haar studenten nakijkt: ‘Ze vliegen weg, al deze regels van studenten, ze fladderen als de
duiven hierachter alle kanten op, ze komen van links en rechts, ze ruiken de
Chinees hieronder, ze wachten tot de kok zijn afval buitenzet.’
De associaties in het hoofd van de zelfbewuste en niet te
gemakkelijke Guusje worden uitvoerig beschreven. Het man-vrouw motief wordt
weer sterk belicht. Twijfel en schaamte zijn haar niet vreemd, zoals we ook van
eerdere hoofdpersonen van Pruis kennen. Het gaat haar niet om heldinnen van
haar hoofdpersonen te maken, maar de intelligent of hilarisch aantekeningen vanaf
de zijlijn geven hen juist kracht en charme. We zien dit doorklinken in de
observaties Guusje van het gezin van Leon of de vergelijking met haar eigen
docente Mrs. Smooketoomuch. Haar negatieve beeld van de vrouw in een
intellectuele omgeving vat ik maar op als een relativering van de mannelijke op
de borst klopperij.
De lezer wordt daarnaast ook nog verwend met veel verwijzingen
naar andere verhalen (De lachvogel van Salinger)
en vooral gedichten, zoals Waarheen,
waarvoor van Mieke Telkamp die afgelopen donderdag overleed. Fraai is het
gedicht Do not stand at my grave and weep
van Mary Elizabeth Frye uit 1932, dat in zijn geheel staat afgedrukt. De liefde
voor de poëzie en het leven, die voelbaar op de lezer overkomt, maakt Zachte riten tot een uitzondering in de
reeks verzonnen levens, die Guusje en ik vaak zo ondragelijk vinden.
Hier
mijn verslag van het gesprek dat Wim Brands had met Marja Pruis over Zachte riten, nog maar zo kort geleden,
in februari j. l.
aangepast om 16:12 uur.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten