Beste Niña en Nina,
Het verraste me dat jullie De Gids 5 van
2016 vulden met een themanummer over verzet. Twee jonge vrouwen uit de jaren
tachtig, die aan de voet staan van een veelbelovende literaire carrière, maken
zich druk over een onderwerp dat mij aan het hart ligt. Literatuur en
maatschappelijke verandering, hoe vallen die aan elkaar vast te knopen? Hoe
verhoudt de vrijheid van de kunstenaar zich met het huidige maatschappelijk onbehagen?
Wat kan een schrijver doen om mee te werken aan de verandering van ons
maatschappelijk bestel, een leefbaarder aarde, een zonniger toekomst?
In een briefwisseling tussen jullie, waarin jullie ook alvast verwezen naar andere bijdragen in het nummer, werden de contouren van
het thema geschetst. Niña was afgelopen zomer in Berlijn en zag daar een
tentoonstelling van Julian Rosefeldt, waarin Cate Blanchett dertien
verschillende rollen aanneemt en daarbij maatschappijkritische teksten
uitspreekt. Het bracht Niña op de vraag of kunst kan leiden tot verzet. Of dat
niet eerst een politieke vorm moet krijgen. Schrijven is veelal een nogal
vrijblijvende activiteit, die omgeven is door een romantische waas. Enig
plichtsbesef is wellicht van belang.
Nina antwoordt daarop dat we in liberale tijden leven waarin
iedereen mag zeggen wat hij of zij denkt. Een al te stellige toon wordt niet gewaardeerd. Een politieke stellingname is, anders dan de dubbelzijdige
kunst, meteen zo eenduidig. Toch moet er een verbinding mogelijk zijn. Ze kiest
voor een positie als politiek kunstenaar.
Niña schrijft een paar maanden
later dat het maatschappelijk systeem zeer complex is en dat wij ermee te zeer verweven
zijn om er afstand van te kunnen doen. Ze denkt wel dat er een moment kan
ontstaan waarop het vage onbehagen omslaat in iets concreets, maar voelt zich in de eerste plaats een schrijver. ‘En
dit is een literair tijdschrift, geen anarchistisch kookboek dat voorschrijft
hoe je een bom bouwt.’ Dat sluit echter niet uit dat zij graag iets
formuleert over zaken die ertoe doen.
Nina is inmiddels ook naar de
tentoonstelling van Rosefeldt geweest en typeert die als Hollywoodesthetiek. Ze
zet dat tegenover de strijdbaarheid van Svetlana Alexijevitsj. Helaas heeft de
huidige generatie daar weinig mee van doen. Nina stelt vast dat er een
onderdrukker aanwezig moet zijn die tot actie aanspoort. ‘Als het de staat niet is, dan worden we het zelf wel. We zullen ons
altijd blijven bevrijden, van de ander, van onszelf. Literatuur gaat over
allerlei soorten gevangenschap en bevrijding.’ Ze ziet in de romantiek een
onderdrukker, maar vraagt zich tegelijkertijd af of haar idee van verzet niet
op een romantisch idee gebaseerd is.
Jullie kwamen een heel eind,
meiden, maar de uitwerking blijft in gebreke. Wellicht is dat te wijten aan een
liberaal vrijheidsbegrip, waarbij iedereen moet kunnen roepen wat hij wil. Het
onderdrukkende economische systeem spint daar garen bij.
We zijn zoekende naar de beste manier om die te bestrijden. Daarover horen we gelukkig
meer van andere auteurs in dit verzetsnummer, zoals dichteres Hannah van
Binsbergen (1993) die stelt: ‘Beschrijf
alle kankers van de samenleving tot in detail als je het niet kunt laten, maar
zeg ons daarna in godsnaam wat we eraan kunnen doen. Maak werk geen analyses.’
Daan Heerma van Voss (1986) bekritiseert het hedendaagse feminisme dat te veel naar
cheerleaderschap riekt en roept op tot meer verantwoordelijkheid: ‘iets toevoegen aan de wereld. Iets nieuws, iets krachtigs, iets wat het
verdient gehoord te worden.’
Volgens mij hoeven we ons niet in
oorlogstenue te kleden, geen pamfletten uit te delen en gespierde taal uit te slaan. De schrijver mag rustig thuis blijven en zijn eigen werk doen,
zolang authenticiteit daar maar een onderdeel van is. Jamal Ouariachi
(1978) sluit daarop aan in een pleidooi voor schrijvers
die bezig zijn met hoe het is om te leven, te voelen, te denken, te handelen. Zij
verkennen waar de grenzen liggen van het bewustzijn. Dat is niet voor iedereen
weggelegd: ‘Het gros houdt zich bezig met
het vertellen van traditionele verhaaltjes. Virtuoos soms, meeslepend vaak.
Maar allemaal ploegen ze voort op een doodlopende weg.’ Zij doen denken aan de
romantici, die Weijers eerder noemde, geheel losgezongen van elke maatschappelijke context.
Daniël Rovers (1975) doet een oproep tot meer empathie in de literatuur. Anders dan in een sadistisch universum, heeft de schrijver mededogen met zijn personages. ‘De
roman biedt een kans, wellicht zelfs de beste kans, de gemengde gevoelens te
beleven die een mens tot mens maken, een wezen met de neiging zichzelf tegen te
spreken en blind te blijven voor de tegenspraken waaruit hij bestaat.’ Pieke
Werner (1987) illustreert zijn uitspraak met het prachtige verhaal Deze mensen, dat over een
familiebijeenkomst gaat waarbij een jonge ik figuur de illusies van de
familieleden en haar eigen reactie daarop feilloos benoemt, zonder die verder
uit te leggen. Ze hoopt te voorkomen dat ze in een allesverlammende chaos
terecht komt. ‘Maar steeds zal ik snel
moeten zijn. Snel en weerbaar. Dat zal altijd zo moeten blijven.’
Dat laatste geldt in deze
verwarrende tijden voor ons allen. Alert en duidelijk als de menselijke
waardigheid in het geding is. Dat wens ik ook jullie toe, medestrijders.
Rein Swart.
Rein Swart.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten